Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 13-08-2019

Suiker

betekenis & definitie

Een buitengewoon zoet verhaal...

Er is een tijd geweest, dat men in Europa geen suiker kende, toen gebruikte men honing als verzoetingsmiddel. De oudste suiker is de rietsuiker, eerst heel wat later heeft de bietsuiker haar intrede gedaan. De rietsuiker is oorspronkelijk afkomstig uit het Ganges-gebied en heeft zich van daar over de tropen verbreid.

Reeds lang vóór onze jaartelling werd het suikerriet op Java aangeplant, waar de Chinese ontdekkingsreiziger Fa Hien (± 400 v. Chr.) het aantrof.

De grote concurrentie tussen de rietsuiker-producerende landen: Cuba, Java, enz., evenals de strijd tegen de bietsuiker, hebben gemaakt, dat men op Java de wetenschap in dienst heeft moeten stellen van de suikerindustrie om een winstgevend bedrijf mogelijk te maken.

De suikerfabrieken op Java, ± 180, huren de nodige cultuurgronden van de inlanders.

Om te voorkomen, dat de fabriek teveel grond van een dessa door inhuring in gebruik zou nemen, moet er genoeg grond voor rijstbouw overblijven en heeft de regering bepaald, dat nooit meer dan V3 deel van alle dessagronden verhuurd mag worden.

Den planter worden de gronden ter beschikking gesteld, zodra de inlander zijn rijstoogst heeft binnen gehaald. Waar de inlander alleen het bovenste deel van de rijst-aren wegsnijdt, moet men dan eerst beginnen met het rijststro op te ruimen. Als de bodem niet al te zwaar is, ploegt men dezen eerst verscheidene malen en dan maakt men er met de patjol lange, evenwijdige geulen in, die zo diep zijn, dat de bovenrand van de opgeworpen grond en de onderkant van de geul ongeveer 40 centimeter in hoogte verschillen. Is de bodem te zwaar, dan graaft men lange goten.

Nu legt men in de plantgeulen de zgn. bibit, dat zijn de stekken van het suikerriet, ongeveer 40 centimeter lang, bedekt die met een laagje aarde en bevloeit dié een weinig. Al spoedig gaan de knopen van de bibit uitstoelen, men gaat dan aanaarden, bevloeit meer, enz. Tenslotte heeft men alle aarde, die eerst naast de goot lag, er weer ingeworpen en men gaat dan zelfs nog verder: men graaft nu een goot, waar eens de aarde lag, en werpt den vrij gekomen grond tegen de uitstoelende rietstengels. Het voordeel is tweeledig. In de eerste plaats krijgt het suikerriet een stevige basis en bovendien ontstaan naast de plantrijen goten voor de bevloering.

Naast den eerst opgeschoten rietstengel ontstaat een tweede, een derde enz. Men krijgt zo dus een zgn. wortelstoel.

Steeds hoger en dikker groeit het riet en na 12 tot 14 maanden heeft het een hoogte van 5—6 meter en een dikte van ongeveer 4 centimeter. Dan is de tijd van snijden aangebroken. Als bij een onderzoek in ’t laboratorium blijkt, dat het suikergehalte ’n maximum bereikt, gaat men oogsten.

Op Java rooit men ook de wortels, op Cuba niet, daar snijdt men enige jaren achtereen riet van denzelfden wortelstok. In bossen van 25 stuks bindt men het samen en in de ossenwagens (of in smalspoorwagentjes) gaat het naar de fabriek.

Daar wordt het riet eerst door een „crusher” heengehaald; de crusher bevat twee walsrollen met scherpe, opstaande randen, waardoor het riet wordt gekneusd. Vervolgens passeert het riet een aantal molens (doorgaans 3 à 5), ieder met 3 walsrollen, waardoor het riet zo volledig mogelijk wordt uitgeperst. De vezelmassa, die na de laatste persing over is, noemt men ampas; deze dient als stookmateriaal voor de fabriek. Nu wordt het sap gezuiverd, dan ingedampt tot dik sap en daarna heeft door verdere indamping de kristallisatie van de suikerkristallen plaats.

Tenslotte centrifugeert men de massa, de overgebleven stroop wordt dan weggeslingerd en de suiker blijft achter. Deze laatste wordt tenslotte gedroogd en verpakt, en daarna naar de havens vervoerd voor den export.

Een Ned. Indische suikerfabriek is een voorbeeld van goede organisatie; als de fabriek eenmaal werkt, behoeft zij niets van buitenaf, zelfs geen water. Al het water, dat in het riet aanwezig is, is voldoende voor de fabricage, en het uitgeperste riet levert genoeg brandstof en meer. Men zou de fabriek met een muur van de buitenwereld kunnen afscheiden en het geheel zou mechanisch blijven draaien, mits men één lucifer levert voor ’t eerste vuur.

De suikercultuur vindt men in ons Indië alleen op Oost- en Midden-Java. De met riet beplante oppervlakte is ongeveer zo groot als de provincie Utrecht, vroeger was het plant-areaal groter, maar de wereldcrisis heeft tot krasse beperking gedwongen.

Den eersten groten slag kreeg de rietsuiker in 1884; toen ontstond de zogenaamde wereldcrisis, tengevolge van de serehziekte, de vele rietbranden en de concurrentie van de bietsuiker. Door de hulp van de regering en de banken en vooral door de energie der planters is de cultuur er weer bovenop gekomen.

Men trachtte de serehziekte, waarvan de oorzaak ook heden nog onbekend is, te bestrijden door de stichting van een proefstation en door de aanschaffing van beter plantmateriaal. Men vestigde daartoe hoog in de bergen bibitondernemingen.

De rietbranden, welke door kwaadwillige inlanders werden gesticht en die ontzaglijke schade veroorzaakten, bestreed men door een aparte „cultuur-politie”.

Bij vrije concurrentie lijdt het geen twijfel, dat Java op den duur de concurrentie tegen Cuba zal kunnen volhouden, aangezien de werkmethoden daar ten zeerste bij Java ten achter staan. Maar Cuba geniet den steun van de Verenigde Staten!

Nu nog iets over de bietsuiker.

Eerst in den „Fransen Tijd” is men begonnen suiker uit bieten te bereiden, het Continentale Stelsel noodzaakte er in West-Europa toe. De bietsuiker heeft precies dezelfde samenstelling als de rietsuiker; de eerste kon de concurrentie met de rietsuiker volhouden door den krachtigen steun van de regeringen in de landen, waar ze verbouwd werd.

Toen in de laatste helft van de vorige eeuw de tarweprijzen daalden, gingen vele boeren suikerbieten verbouwen. De bladeren leverden veevoer, evenals de „pulp”, het overblijfsel van de bieten na de bewerking in de suikerfabrieken.

De suikerprijzen daalden nu door het te grote aanbod doorlopend, maar daar de graanbouw nog slechter was, bleven de regeringen steunen. Langzamerhand zijn zij in onderling overleg dien steun gaan verminderen, maar slechts zó ver, dat de binnenlandse suikerindustrieën onbedreigd bleven.

Bij ons te lande zijn ± 40.000 H.A. met suikerbieten beplant. Vroeger was dat meer, maar Engeland, onze grootste afnemer, laat thans in het eigen land bieten verbouwen, hoewel meer steun moet worden betaald dan invoer van het geproduceerde zou kosten. In het Zuid-Westen van ons land (de eilanden vooral) liggen 65% van onze bietenakkers. Het oogsten geschiedt van af begin Oct. tot half Nov., meest met de hand, soms met rooimachines.

In Nederland wordt op de suiker een zware accijns geheven, die in 1932 52 millioen gulden opbracht.