of desa. De dessa op het eiland Java, en ook elders in den Archipel, is het dorp als gemeente, benevens de gronden, die er bij behoren.
Bij de meeste dessa’s behoort een school en een bedehuis; alleen de grote dessa’s hebben een missigit of moskee. Vroeger altijd en thans nog vaak bezitten de dessabewoners gezamenlijk den grond om hun dorp, dien ze tezamen bewerken, beplanten, bevloeien enz.
Gezamenlijk vieren ze het oogstfeest- en de andere feestdagen.Toch komt er tegenwoordig al enige verandering onder den invloed van het Nederlandse gouvernement.
In vele gevallen is de grond al persoonlijk bezit geworden en ook is er een uitgebreid dorpsbestuur gekomen onder toezicht van het, gouvernement. De „loerah”, ook wel petinggi genoemd, het dorpshoofd, wordt wel is waar door de dorpelingen gekozen, maar de Resident moet aan die keuze zijn goedkeuring hechten.
De „loerah” heeft een tweeledige positie: hij is hoofd zijner gemeente, maar ook vertegenwoordiger van het Nederlandse gezag, van het gouvernement, tegenover zijn gemeente.
Behalve een kleine toelage van het gouvernement, betaalt de bevolking van de dessa den loerah, hetzij in natura met landbouwproducten, hetzij met arbeid, door zijn akkers voor hem te bewerken, want de loerah heeft zijn tijd nodig, om het dorp te besturen.
Verder heeft deze burgemeester zijn helpers: den kami-toewó, zijn plaatsvervanger, den tjarik, den dorpssecretaris, den kapetengan, den politieman, die misdadigers en veedieven moet opsporen en ten slotte den kebajan, den bode, die de bevelen van den loerah aan de gemeenteleden overbrengt.
In den regel is de dessa onderverdeeld in kampongs. Een kampong is een verzameling woningen, omgeven door een heg of staketsel, waarin een toegangspoort, die ’s nachts gesloten is en bewaakt wordt.
De woningen zijn zeer eenvoudige verblijven, bijna zonder luxe, slechts het noodzakelijkste huisraad is er aanwezig. Maar de Javaan heeft ook niet veel nodig. Hij is uiterst matig, met eenvoudig eten is hij tevreden en het meeste van wat hij behoeft, verbouwt of fokt hij zelf. Veel kleding heeft hij ook niet nodig: een baadje, een broek, een hoofddoek en een sarong, dat is alles.
De kampong is eigenlijk één groot gezin; men helpt elkander onderling bij ziekte, ongeval of andere moeilijkheden; gezamenlijk staat men ouden van dagen en wezen bij. Trouwt een van de inwoners, dan bouwt men met elkaar voor het nieuwe gezin een huis.
Dit onderlinge gemeenschapsgevoel wordt nog hierdoor versterkt, dat alle bewoners van een kampong gewoonlijk familie van elkaar zijn.
Echter moet je wel in het oog houden, dat de hier bedoelde inlandse bestuursregeling alleen betrekking heeft op de inwendige dessa-zaken. Voor de zaken van meer algemeen belang: irrigatiewerken, wegen-aanleg enz. zorgt het gouvernement, zorgt het Europees bestuur.
Alleen tegen de angst voor geesten en goden kan de Europeaan, die daar niets van begrijpt, niet helpen. Die geesten moet men dus te vriend houden en dat is dan ook naast ’t landwerk of ’t eenvoudige ambacht een van de voornaamste bezigheden van den Javaan.
Weliswaar zijn de meesten Mohammedanen en mogen ze dus niet meer aan goden en geesten geloven, maar als je dat voorschrift nu eens naleefde en er gebeurde iets met je buffel of met je kind, wat dan? Dan moet je toch den kwaden geest uitbannen of de hulp inroepen van een goeden?
En zo leeft de dessa, de dorpsgemeenschap, vredig als vroeger verder, baden de jochies 's avonds hun sapi — hun rund — en speelt de broer of de vader een eentonige, eenvoudige melodie op de kleine fluit, een melodie, die wij Europeanen niet begrijpen, een melodie, die spreekt van de verlangens en de gedachten van een ander volk, van een ander ras.