Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Drukkunst

betekenis & definitie

De drukkunst, n.l. de kunst om boeken en couranten te drukken, is voor onzen tijd zo vanzelfsprekend geworden, dat wij er geen ogenblik meer bij stilstaan, dat dit eigenlijk een kunst is.

Het is een z.g. „ei van Columbus”. Heb je die aardige anecdote wel eens gehoord?

Ze hoort niet thuis in het hoofdstuk over Columbus, want men weet niet, of ze eigenlijk wel waar is.

Men vertelt dan, dat Columbus eens aan een maaltijd zat met een paar hooggeplaatste personen, die hem een beetje spottend zeiden, dat het ontdekken van „Indië” toch eigenlijk helemaal geen kunst was geweest.

Columbus ging daar, zo vertelt het verhaal, niet op in, maar hij nam een gekookt ei en vroeg aan de heren, wie dit ei precies op de punt kon zetten. Allemaal probeerden ze het, maar steeds viel het ei om. Toen nam eindelijk Columbus het ei en zette het met kracht neer, zodat de schaal gedeukt werd. Het ei stond op zijn punt!

„Ziet, mijne heren, zo gemakkelijk was het ook, om Indië te ontdekken,” zei Columbus.

En sinds dien tijd noemt men een moeilijkheid, waar niemand raad mee weet en die toch, achteraf beschouwd, als je maar weet, hoe je het doen moet, heel eenvoudig op te lossen blijkt, „het ei van Columbus”.

Wanneer je het verhaaltje leest van Laurens Janszoon Coster, die bij ongeluk een houten letter in het zand liet vallen en er op trapte en die daardoor op het idee kwam, om boeken te gaan drukken, dan is dit met recht „het ei van Columbus”. Je kunt je haast niet voorstellen, dat er ooit een tijd is geweest, dat men de kunst van het drukken niet verstond.

’t Lijkt zo doodeenvoudig: je maakt een houten letter, je smeert er wat inkt op en je drukt de letter af op papier! Je moet maar eerst op het denkbeeld komen, om die eenvoudige handeling in het groot te gaan toepassen! Ja, dat is dan ook gebeurd, toen de tijd er rijp voor was en de drukkunst is ontstaan: eerst heel eenvoudig en primitief met een klein persje, waar men blad voor blad met de hand onder legde, later zich meer en meer uitbreidend en nu met enorme rotatiepersen, waarmede in een paar uur 300.000 exemplaren van een dagblad worden gedrukt en gevouwen!

Het is wel interessant, van de geschiedenis der drukkunst een en ander hier te vernemen. En dan moeten we wel heel diep in de Oudheid teruggaan. Het eerste „spoor” van drukwerk werd, volgens den Romeinsen schrijver Plinius — want we hebben het natuurlijk ook maar van horen zeggen! — gevonden bij de Egyptenaren, die hun katoenen stoffen, welke ze voor kleding gebruikten, met figuren bedrukten en hiervoor stempels hadden. De Egyptische dames droegen dus reeds gedrukte katoentjes, maar vreemd genoeg schijnen deze stempels niet gebruikt te zijn voor het afdrukken van letters.

Dat hebben waarschijnlijk voor het eerst de Chinezen gedaan, die begonnen zijn met boeken te drukken door gebruik te maken van houten platen, waarop de letters met een mes gesneden waren, zodat ze er dik op lagen.

Of deze kunst, de z.g. „blokdruk”, van China naar Europa is overgebracht? Het is niet onmogelijk, want in de 15de eeuw treffen wij in West-Europa al gedrukte speelkaarten en plaatjes van Heiligen aan, die door middel van deze houten platen werden gedrukt. Later ging men op deze wijze gehele geschiedenissen in prent vervaardigen en een enkele maal ook wel boeken. Eigenaardig is wel, dat die houtplaatdruk in China nu nog altijd in gebruik is, hoewel de Chinezen ook wel met onze moderne drukmethoden hebben kennis gemaakt.

’t Is misschien wel leuk om te weten, hoe daar in China gedrukt wordt. Wanneer iemand een boek heeft geschreven, dan laat hij zijn handschrift door een schoonschrijver op dun, doorschijnend papier overschrijven. Dit papier wordt op een gepolijste houten plaat geplakt, waarna men met een graveernaald al de schrifttekens in het hout krast. Daarna spaart men die letters uit en snijdt de rest van het hout weg, behalve de loodrechte lijnen, die de regels van elkaar scheiden. Men leest in China n.l. van boven naar beneden en niet van links naar rechts, zoals bij ons. Vervolgens wordt de plaat met borstels met drukinkt ingewreven en op papier afgedrukt. Na 4 à 5 afdrukken moet men telkens de plaat opnieuw inwrijven. Tamelijk omslachtig dus.

Gewoonlijk werden de bladzijden maar aan één kant bedrukt en later met de witte kanten tegen elkaar geplakt. Dit gebeurt in China nu nog, zodat je een Chinees boek niet behoeft open te snijden.

Maar keren we tot Nederland terug. De alleroudste boeken, die ten onzent op de nieuwe wijze „gedrukt” werden, waren A.B.C.-boeken voor de jeugd en Latijnse leerboeken. Het meest bekend is de z.g. „Donatus”, een uittreksel uit de grote spraakkunst van den Romein Aelius Donatus, daterend uit de vierde eeuw na Christus, die het eerst in ons land schijnt te zijn gedrukt.

Je kunt je voorstellen, wat een werk het was, om zo ieder lettertje van een boek uit te snijden en dan op een handpers zo’n heel boek te drukken, al was het dan ook een hele vooruitgang bij vroeger, toen, zoals je weet, de boeken, en wel voornamelijk de Bijbel, met eindeloos geduld werden overgeschreven, zie ook: Breviarium . Een geweldige ommekeer in het drukken en, we mogen wel zeggen, in de hele be schaving, kwam met de uitvinding van de e i g e n l ij k e drukkunst, n.l. het drukken met losse letters — want gewoonlijk wordt de houtplaatdruk niet onder de drukkunst gerekend.

De drukkunst of, zoals ook wel gezegd wordt, boekdrukkunst, werd in het begin van de 15de eeuw uitgevonden door... ja, nu zitten we meteen al met den mond vol tanden. Want zoals je weet, zijn de geleerden het er nog altijd niet over eens, of nu eigenlijk onze landgenoot Laurens Janszoon Coster, voor wien we te Haarlem een standbeeld hebben opgericht, of wel de Duitser Johann Gutenberg te Mainz de uitvinder is. Terwijl wij op school het eerste hebben geleerd, kun je er verzekerd van zijn, dat de Duitse kinderen bij hoog en bij laag het laatste volhouden, maar dit strijdpunt doet al bizonder weinig af aan de waarde van die grote en verstrekkende uitvinding: de boekdrukkunst. Zeker is, dat onze landgenoot Laurens Janszoon Coster een der allereersten is geweest, die met losse letters heeft gedrukt. In het begin werden die letters van hout gemaakt, later gegoten van metaal, in regels gerangschikt en in een raam geklemd om voor het drukken te worden gebruikt. De eerste boeken, die Coster zou hebben gedrukt, zouden alweer zijn de z.g. „Haagse Donaat”, een Latijnse spraakkunst, (zie boven) en een A.B.C.-boek of Abecedarium, zoals het toen deftig genoemd werd.

Tussen 1452 en 1454 werd gedrukt „de Spieghel onser Behoudenisse”, een stichtelijk werk. Zeker is, dat ongeveer in denzelfden tijd te Mainz ook Johann Gutenberg zich zeer inspande, om hoe langer hoe betere resultaten te verkrijgen. Hij drukte gebedenboeken, aflaatbrieven, Donatussen, A.B.C.-boeken enz.

Ook werd in Mainz de eerste Latijnse Bijbel gedrukt en je kunt wel begrijpen, dat die er heel, heel anders uitzag dan de Bijbels van tegenwoordig.

Er wordt verteld van Gutenbergs opvolger in de drukkerij, die Faust heette, dat deze een bekwaam schoonschrijver in dienst had, die de letters met een stalen stempel sloeg. Die oude drukletters leken dan ook nog veel meer op schrijfletters dan de onze.

Een derde bekende drukker uit die eerste tijden van de drukkunst was Albrecht Pfister te Bamberg, die misschien een leerling van Gutenberg was, doch misschien ook zelfstandig het drukken met losse letters heeft uitgevonden. In het laatst der 15de en het begin der 16e eeuw begon de drukkunst zich over allerlei landen te verspreiden: men vond drukkerijen in Duitsland, Italië, Frankrijk, Engeland enz. en ook vele in ons land, die echter in het begin niet voldoende winst afwierpen en waarvan dan ook de meeste weer moesten worden opgeheven; slechts die te Gouda, Deventer, Zwolle, Leiden en Schoonhoven zijn tot ver in de 16e eeuw blijven bestaan.

Het drukken was in dien tijd dan ook een moeilijk bedrijf. Iedere drukker goot zijn eigen letters en daarom waren de letters van alle boeken verschillend. Eerst in het begin van de 16e eeuw ontstonden aparte lettergieterijen, die alle drukkerijen van letters voorzagen. In ons land was het Hendrik de Lettersnijder, die weldra, inplaats van al die verschillende soorten, een algemene Hollandse letter in omloop bracht.

In de 17e eeuw beleefde de boekdrukkunst een tijd van groten bloei. Behalve in het Nederlands werd ook veel in het Latijn en zelfs in Oosterse talen gedrukt; bovendien werden de boeken prachtig met prenten verlucht, zodat de Noord-Nederlandse boeken op de jaarmarkten te Frankfort en Leipzig een eervolle plaats innamen. Daarna daalde in het begin der 19e eeuw de betekenis van onze nationale boekdrukkunst, vooral onder Fransen invloed. Eerst tegen het einde der 19e eeuw kwam weer een grote opleving, zodat nu onze drukkunst en uitgeverij weer een zeer goeden naam hebben.

Laten we nu in vogelvlucht eens iets vertellen over het drukken, dan weet je ten minste, hoe al die duizenden lettertjes, welke je zo dagelijks onder de ogen krijgt, zijn ontstaan.

Onder „correctie” hebben we al even verteld, hoe de copie — het geschrevene dus — de zetterij bereikt. Men onderscheidt drie soorten van werk in het drukkersvak, n.l. den boekdruk, den courantendruk en den smoutdruk. Wacht even, dit laatste is een raar woord! Het betekent eenvoudig advertentie- of reclamedruk, drukken van klein drukwerk, aanplakbiljetten, circulaires, banden en repen enz., dus alles wat met de hand moet worden gezet.

Je weet misschien, dat vroeger, nog niet zo heel lang geleden, alle zetsel met de hand gezet werd. Wat betekent dit? Wel, dat de zetter de metalen lettertjes één voor één uit de letterkast moest halen en deze naast elkaar zetten op de z.g. zethaak, net zolang, tot de regel vol was, dan een volgende regel, enz. Tegenwoordig is dit niet meer het geval. Verreweg de meeste boeken en couranten en ook de Encyclopedie „Wat is dat?” worden grotendeels met de machine gezet. Heb je wel eens in zo’n machinezetterij een kijkje genomen? De zetters zitten daar ieder voor een grote machine, waar vooraan een toetsenbord is aangebracht, als bij een schrijfmachine. De machinezetter neemt de copie voor zich en tikt een regel als op de schrijfmachine. De machine levert echter daarvoor niet een regel schrift, doch een regel gietvormen, die zij zelf automatisch met wit opvult, voor den gietmond brengt, afgiet en als één stuk lood neerlegt, terwijl zij daarna de verschillende lettergietvormen weer op haar plaats brengt, zodat zij straks weer voor het tikken zijn te gebruiken. En dat alles gaat zó gauw, dat als de volgende regel afgetikt is, de machine ook weer voor al die werkzaamheden klaar staat, zonder dat de zetter daarvoor een hand moet uitsteken. En al die ineens gegoten regels vormen nu het stuk. dat je op dit moment aan het lezen bent.

Er zijn ook zetmachines, die losse letters gieten en ook voor speciaal drukwerk als b.v. tabellen geschikt zijn.

Bij het zetten met de hand staat mgn voor een z.g. letterkast, die zich bevindt op een schuin oplopende stelling, die de „bok” wordt genoemd. De letterkast is verdeeld in vakjes, waarin de verschillende letters liggen. Men heeft een zethaak in de linkerhand, die op de breedte van den regel gesteld wordt en waarin de letters met de rechterhand naast elkaar geplaatst worden,letters van alle grootte en vorm, dit kun je b.v. in advertenties duidelijk zien, terwijl je ook in een krant het verschil tussen de titelregels of „koppen” wel eens hebt op* gemerkt.

Ook voor het gewone zetsel worden letters van verschillende grootte en vorm gebruikt.

Als er een voldoend aantal regels gezet is, worden de regels samengevoegd en wordt er een touwtje omheen gebonden, waarna er op een eenvoudige manier een proefdruk van wordt gemaakt; met het machinezetsel gebeurt het net eender.

Wanneer nu deze proefdrukken of proeven net zolang zijn nagekeken, tot er geen fouten meer in voorkomen — we vertelden hierover reeds een en ander onder „Correctie” — dan moet het zetsel, tezamen met de cliché’s — zie: Cliché — tot een pagina worden gevormd. Dit is een vrij lastig werkje, vooral voor een geïllustreerd boek als onze Encyclopedie.

Zijn nu al die pagina’s gereed en precies in den vorm opgemaakt, dan worden de bladzijden op een bepaalde manier gerangschikt, zodat ze, nadat het vel papier aan beide zijden bedrukt is (aan elke zijde 2, 4, 8, 16, 32 of 64 pagina’s) en daarna gevouwen, achter elkaar zullen komen. Een vel, waarop twee pagina’s zijn gedrukt, wordt later éénmaal gevouwen, vier pagina’s tweemaal, enz.

De pagina’s worden netjes bij elkaar op een vlakke ijzeren plaat, den „corrigeersteen”, geplaatst en „ingeslagen”, nadat de touwtjes zijn verwijderd. Onder dit „inslaan” verstaat men, dat men tussen de bovenzijden en de onderzijden der pagina’s het nodige „wit” aanbrengt, een ijzeren raam om het geheel legt en dit met z.g. „kooien” (tegenwoordig een bizonder soort schroeven) stijf vastdraait. Het hele geval, dat dan op den corrigeersteen ligt, heet een „opgekooide vorm”. Dat stijf aandraaien van de kooien gebeurt, om te voorkomen, dat de letters rijzen of dat de regels bij het vervoeren van den vorm uit elkaar zouden vallen. Na het opkooien is de vorm zo stevig, dat ze kan worden opgetild.

De vorm wordt nu voor het afdrukken gereed gemaakt en dat is ook nog een heel secuur werkje. Alle letters en ook alle cliché’s moeten n.l. precies even hoog komen te liggen, opdat alles precies gelijk wordt afgedrukt. Dit noemt men het toestellen van den vorm.

Als dit klaar is en de vorm dus gereed ligt, om te worden gedrukt, dan kan dit op verschillende wijzen gebeuren.

Voor kunstdrukwerk, b.v. voor de gekleurde platen van „Wat is dat?” en smoutwerk, worden veel nieuwerwetse degeldrukpersen gebruikt. Bij het drukken op de degelpers wordt de vorm eerst op den corrigeersteen „gedresseerd”, d.w.z. met een vlakke plank en een houten hamer worden de letters, die misschien een beetje hoger dan de anderen mochten liggen, naar beneden geslagen, nadat de vorm iets losser is gedraaid. Daarna worden de kooien weer aangedraaid en de vorm wordt loodrecht in de pers gehangen. De degel beweegt zich nu, wanneer de machine op gang gebracht is, juist tegen den hangenden vorm aan. Legt men nu op den degel het papier, dat bedrukt moet worden en wordt de vorm telkens automatisch met inkt bestreken, dan zal op ieder vel papier, dat tegen den vorm gedrukt wordt, een afdruk van den „vorm” komen te staan.

De degeldrukpers is een tamelijk eenvoudige machine, hoewel zij tegenwoordig door allerlei nieuwe uitvindingen veel ingewikkelder geworden is.

Voor boeken en voor grotere vormen, die niet op de degelpers passen, wordt de snelpers gebruikt, een vernuftige machine, waarin de vorm horizontaal ligt. Aan de snelpers en ook aan de degelpers kunnen tal van apparaten worden verbonden, zoals een automatische inlegger, waardoor het met de hand inleggen van de vellen niet meer nodig is, een gelijklegger van de vellen, een teller, die nauwkeurig al de vellen telt, en ’t getal optekent, enz. Je ziet dus, dat tegenwoordig het eigenlijke drukken zo goed als geheel automatisch gebeurt.

Tenslotte willen wij nog even noemen de z.g. rotatiepers, die tegenwoordig voor kranten algemeen in gebruik is en soms ook voor boeken.

Wat is dat nu weer? zul je vragen. Dit is wel het toppunt van sneldrukken. Bij een rotatiepers gaat nu letterlijk alles machinaal. Het einde van een rol papier van een paar duizend meters lengte wordt tussen twee cylinders bevestigd, de machine komt in beweging en verslindt de kilometers lange papierstrook, terwijl aan den anderen kant de keurig gedrukte en gevouwen kranten er uit worden geworpen.

Als je wel eens bij het drukken met een rotatiepers hebt gekeken — bij sommige van onze grote dagbladen kun je van de straat af de kranten zien drukken — dan zul je wel verbaasd gestaan hebben, dat je geen vormen zag, althans geen gewone platte vormen. De rol papier rolt langs twee halve cylinders, die op de rollen in de pers bevestigd zijn, voortdurend met inkt gevoed worden en den papieren band bedrukken, naarmate die in grote vaart er langs rolt.

Hoe worden nu deze ronde vormen, die op de halve cylinders liggen, gemaakt? Wel, heel eenvoudig. Is de courantenpagina op de zetterij klaargemaakt, dan wordt de vorm naar de stereotypie-afdeling gebracht (zie ook: Stereotypie). Hier wordt de vorm in een pers met een dikke laag vochtig, zacht, geprepareerd papier belegd en zó geperst, dat de letters in dat papier ingedrukt worden. Je kunt gemakkelijk begrijpen, dat hierdoor het tegenovergestelde (het negatief) van den vorm ontstaat. De dikke papiermassa heet nu matrijs. Deze wordt machinaal gedroogd en daarna opgesloten in een half-cylindervormig gietapparaat, dat dan met vloeibaar lood wordt volgegoten. Nu ontstaat dus weer een vorm, waar de letters bovenop liggen, doch de vorm is nu niet plat, maar rond, zodat hij op de cylinders van de pers past. Door verschillende banden zonder eind wordt het papier in de rotatiepers nu over de vormen geleid, terwijl de machine het daarna telkens op het juiste dagblad-formaat afsnijdt en opvouwt.

Wel een verschil met de letter van Laurens Janszoon Coster, die per ongeluk in het zand viel en daarin een afdruk achterliet!

< >