Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Columbus

betekenis & definitie

Allemaal hebben jullie natuurlijk van dezen man gehoord, zelfs in kampliedjes wordt hij bezongen.

Hoewel Christophorus Columbus niet zonder meer een genie was of een ver boven andere mensen uitstekend man, is zijn naam meer bekend geworden, dan die van menig ander mens, die de wereld door uitvindingen of onderzoekingen een weldaad heeft bewezen.

Zeer stellig echter heeft hij de bekwaamheid en de karaktereigenschappen gehad, die voor zijn grote daad onmisbaar waren, al hebben natuurlijk ook in dit leven de omstandigheden en het toeval een grote rol gespeeld.

De meningen over de daden en den persoon van Columbus lopen daarom heel ver uiteen. Zijn betekenis heeft men vroeger wel wat overschat, daarna is er een tijd geweest, dat hij verguisd werd, maar tegenwoordig heeft het oordeel over hem den gulden middenweg gevonden.

Columbus werd omstreeks 1451 (het juiste jaartal is niet bekend) in een dorp in de nabijheid van Genua geboren. Hoewel zijn vader zeer waarschijnlijk een arme wolwever is geweest, verspreidde zich later het gerucht — en Columbus zou dat mede verspreid hebben —, dat hij van adel was en onder zijn voorvaderen reeds admiraals telde. Uit zijn jeugd weten we alleen nog, dat hij al heel jong naar zee ging. Zelf beweerde hij, dat hij naar Ijsland en het Poolgebied was geweest, maar de verhalen, die hij over die streken vertelde, waren van dien aard, dat velen aan de juistheid van zijn bewering zijn gaan twijfelen.

Reeds in zijn jeugd bestudeerde hij allerlei geschriften over de aarde, haar vorm, de verdeling van land en water, over de sterren en andere hemellichamen, welke onderwerpen zich in dien tijd in een grote belangstelling mochten verheugen.

Ontdekkingen waren aan de orde van den dag, er heerste algemeen een koortsachtig verlangen naar het vinden van nieuwe landen en volken.

Het schone kamplied verhaalt ons van dezen tijd uit Columbus’ leven:

Die man, Columbus was zijn naam, Was in de scheepvaart zeer bekwaam.

Maar ’t ambacht, dat hij eigenlijk dee, Was land ontdekken in de zee.

Lissabon was in die dagen, het einde van de 15e eeuw, een der belangrijkste havens van de wereld en de Portugezen waren een ondernemend en op avonturen en winst belust volk.

Omstreeks 1479 hield hij regelmatig verblijf in Portugal; hij zal toen ongeveer dertig jaar oud geweest zijn.

Tevergeefs had hij in Genua en Venetië steun gezocht voor zijn plan, om Indië langs een Westelijken weg te bereiken; vast was hij ervan overtuigd, dat dit mogelijk moest zijn.

Toevallig had in dezen zelfden tijd de Florentijnse geleerde Toscanelli aan koning Alfonso V van Portugal een geschrift doen toekomen, waarin uiteengezet werd, dat volgens Toscanelli de Westelijke weg naar Indië veel korter moest zijn dan de Oostelijke.

De koning had op dit geschrift geen acht geslagen, maar Columbus kreeg het in handen. Zijn overtuiging werd er door versterkt en zijn plannen tot een tocht namen steeds vaster vormen aan.

Met zijn plannen en verwachtingen liet hij zich nu bij koning Alfonso V aandienen; hij spiegelde den koning de schitterendste ontdekkingen en winsten voor, maar den geldelijken steun, dien Columbus vroeg, kreeg hij niet. De raadslieden van koning Alfonso V hielden Columbus voor een volslagen warhoofd; een zeeweg naar Indië in Westelijke richting vonden ze een waanzinnig idee.

Ontgoocheld en ook door vele schulden daartoe gedwongen, verliet Columbus Por- tugal; hij trok naar ’t klooster La Rabida in Spanje. Ondertussen bood Columbus’ broer diens plannen aan de Franse en de Engelse regering aan, maar ook deze moesten er niets van hebben.

Het toeval wilde echter, dat Columbus in het klooster kennis maakte met twee monniken, die zich ook veel met aardrijkskunde en sterrenkunde bezig hielden. Een van deze twee was vroeger aan het Spaanse hof biechtvader van de koningin geweest en met aanbevelingsbrieven van dezen monnik en van vele anderen ging Columbus nu naar het Spaanse Hof.

Van te voren had men Columbus’ plannen verder uitgewerkt en de monniken hielden ze voor zeef goed mogelijk.

Volgens het liedje ging het toen als volgt:

’t Was op een Zondagmorgen, dat Columbus aan de koffie zat En Spanje’s koning met de tram Na kerktijd even bij hem kwam.

„Dag vriend,” zei hij, „hoe gaat het hier?” Columbus zei: „Heel goed, menier!” „Zeg,” zei de koning, „dat treft nu, Columbus, ik heb werk voor U!

Het is ja wijd en zijd bekend:

De zee, dat is jouw element;

Wil jij Amerika voor mij Ontdekken, ja? Ach zeg het mij!” De werkelijkheid was echter enigszins anders.

Aan het hof stuurde men Columbus van het kastje naar den muur. Eindelijk gelukte het hem echter den bisschop van Toledo voor zijn plannen te winnen. Deze haalde koningin Isabella over, om van Columbus’ plan kennis te nemen.

Columbus.

„Dag vriend”, zei hij, „hoe gaat het hier?” Columbus zei: „Heel goed, menier”.

De Koningin liet Columbus' plan dan ook door een raad van geestelijken en geleerde mannen bestuderen, maar deze heren stonden er afwijzend tegenover. Weer stond Columbus, reeds zo dicht bij het doel, bijna voor een nederlaag.

Columbus wilde weer naar Portugal terug keren, maar Isabella, die bang was, dat hij zijn diensten elders zou aanbieden, paaide hem nu met de belofte, dat hij moest wachten tot Granada, de laatste vesting in Spanje, die in handen der Moren was en die juist door de Spanjaarden belegerd werd, gevallen zou zijn.

In 1492 viel de stad en de onderhandelingen tussen het Spaanse hof en Columbus werden hervat. Columbus maakte, merkwaardig genoeg, van de gelegenheid gebruik, om veel hogere eisen te stellen dan "vroeger. Hij eiste voor zich het onder-koningschap van alle te vinden en te veroveren landen, een tiende van alle rijkdommen en tevens de erfelijkheid van deze rechten.

Hij wist van geen opgeven en na lang heen en weer gepraat gaf het hof hem dan eindelijk maar zijn zin.

In Palos aan de golf van Cadiz rustte de zeevaarder daarna zijn kleine vloot uit.

Drie Augustus 1492 voer de vloot uit. De „Santa Maria”, het admiraalsschip voorop en daar achter de „Pinta” en de „Nina”. Alleen het eerste schip had een dek, de beide anderen waren van het type van onze vissersbootjes: voor en achter een kajuit. Over deze laatste twee voerden de gebroeders Pinzon het bevel.

Uit Columbus’ journaal, zijn dagboek, blijkt, dat hij alle verschijnselen, die zich tijdens den tocht voordeden, zeer nauwkeurig waarnam en optekende.

De zeereis duurde twee lange maanden en talloos waren de moeilijkheden, die Columbus ondervond van zijn bemanning, waaronder slechte elementen, zelfs boeven, voorkwamen. Met de grootste moeite en overredingskracht voorkwam hij, dat ze den steven wendden en naar Spanje terugkeerden. Inderdaad bleek Columbus hier een vastberaden man te zijn, die zich niet van zijn voornemen liet afbrengen.

Twaalf October 1492 landde Columbus op Guanahani, een der Bahama-eilanden.

Plechtig neemt hij het land voor den koning van Spanje in bezit. Zijn grote wens was in vervulling gegaan.

Onze dichter beschrijft dit treffend moment aldus:

Maar eind’lijk, na de laatste week, Daar zagen ze een groene streek.

„Land!”, riep Columbus, ,,’k wist het wel!” Elk sprong van vreugde uit zijn vel.

En na een ogenblikje al Daar zette men den voet aan wal. Ze keken eerst voorzichtig rond;

Let wel! het was op vreemden grond.

Columbus nam pistool en dolk En riep: „Hei daar, is hier ook volk?” Toen kwamen mensen hem te-moet Maar allemaal zo zwart als roet!

Toen hij dat zwarte volkje zag, Zei hij: „Ik wens je goeden dag!

Is hier misschien Amerika?” De wilden krijsten allen: „ja!” „Juist,” zei Columbus, ,,’k meende 't al. Zijn jullie negers bij geval?” „Ja,” riepen ze, „mijn lieve man!

Ben jij misschien Columbus dan?” „Juist,” zei Columbus, „zo is ’t krek” En alle negers werden gek.

„Och,” riepen ze, „mijn lieve tijd!

Nu zijn we onze vrijheid kwijt!” Helemaal historisch zal dit gedicht ondertussen wel niet zijn.

Columbus zette zijn tocht voort. Verschillende eilanden ontdekte hij en overal ontvingen de bewoners hem vriendelijk. Des te vreemder doet het ons aan, dat deze bevolking in enige jaren tijds volkomen is uitgemoord of als slaven verkocht.

Columbus had gedacht in „Indië” — want daarvoor hield hij deze landen en daarom noemde hij ook de bewoners Indianen — veel goud te vinden.

Daarnaar zocht Columbus in de eerste plaats. Bij dit trekken van eiland tot eiland om het gele edele metaal te vinden, ging door onvoorzichtigheid het grootste schip, de Santa Maria, verloren. Columbus kon al zijn mannen in de twee overblijvende vaartuigen niet bergen en was genoodzaakt een deel van hen op een eiland achter te laten.

Toen wilde hij terug gaan naar Spanje, om daar het slagen van den tocht te melden en nieuwe schepen en mannen te halen. Velen van zijn matrozen wilden graag achterblijven: natuurlijk hoopten ze veel goud te vinden, om dan later als rijk man naar Spanje te kunnen terugkeren.

Nooit heeft men van die achterblijvers meer iets gehoord. Waarschijnlijk hebben ze zich zo misdragen, dat de inboorlingen hen uit zelfbehoud hebben vermoord.

Columbus was inmiddels langs de Azoren naar Europa teruggekeerd. Talloos waren de eerbewijzen, waarmee hij werd ontvangen; groot was de onderscheiding, waarmee men hem behandelde, zelfs werd hij in den adelstand verheven.

Al spoedig kwamen er echter moeilijkheden. Portugal maakte aanspraken op het nieuw ontdekte land, aangezien vroeger de Paus, die toen, evenals alle andere mensen, nog in de gedachte verkeerde, dat de aarde een platte pannekoek was, al het land tussen kaap Bojador en Indië aan Portugal had toegewezen.

Spanje, dat in deze jaren zeer machtig was, liet zich echter niets gezeggen; na veel heen en weer geschrijf werd de hele wereld tussen Portugal en Spanje verdeeld. Spanje kreeg het Westen, dus Amerika, en Portugal het Oosten, dus Indië, China en Japan.

In September 1493 koos een nieuwe vloot, nu een van zeventien flinke schepen, zee naar het nieuwe land. Vele eilanden werden weer ontdekt en overal zocht men naar goud, maar bijna steeds tevergeefs. Geprikkeld door dien tegenslag trad men buitengewoon wreed op tegen de inboorlingen. Men roofde hun voorraden, hun sieraden en zond hen zelf als slaven naar Spanje of vermoordde hen.

Columbus wilde dit alles niet, maar hij was niet bij machte, om zijn wil tegenover die bende door te zetten. Zijn ondergeschikten gehoorzaamden hem niet meer.

Ontgoocheld keerde hij naar Spanje terug en daar wachtte hem een tweede grote teleurstelling. Zijn vijanden hadden aan het hof gestookt en hem op allerlei manieren verdacht weten te maken.

Nergens vond hij medewerking, overal werkte men hem tegen.

Columbus, die nog steeds in de veronderstelling verkeerde, dat hij de Oostelijkste eilanden van Indië of Japan had bereikt, wilde nu op zoek naar het vasteland.

Weer trekt hij naar zijn nieuwe landen; helaas waren die steeds meer het toevluchtsoord voor misdadigers en gelukzoekers geworden. Het was er een hel geworden, alle mogelijke ondeugden tierden er welig, moord, heus niet alleen op inboorlingen, kwam dagelijks voor, diefstal was iets heel gewoons. Klachten over „Indië” konden in Spanje dan ook niet uitblijven.

De koning stuurde toen Bobadilla als Gouverneur naar deze landen, om orde te scheppen, Columbus werd gevangen genomen en in ketenen naar Spanje gezonden.

Wel blijkt daar, dat Columbus weinig schuld aan de toestanden in de nieuw ontdekte landen heeft, wel wordt hij in zijn eer hersteld, doch zijn ambt van Onderkoning krijgt hij niet terug.

Jarenlang wacht Columbus dan in Spanje. Hij wil via de Caraïbische Zee Indië bereiken.

Ten slotte geeft koning Ferdinand hem vier scheepjes, maar deze zijn zo klein, dat ’t vermoeden voor de hand ligt, dat de koning hoopte, dat Columbus in een storm met deze schepen schipbreuk zou lijden en omkomen.

Die vierde tocht werd de meest gevaarlijke en avontuurlijke van alle. Columbus bereikte Costa Rica, Nicaragua en Panama.

Vreselijk waren de stormen, die zijn scheepjes teisterden, maar al werden ze gehavend, ze vergingen niet. Om de vloot weer een beetje op te knappen, moest Columbus landen en natuurlijk werd zijn bemanning weer door gouddorst aangegrepen en ze gingen op zoek naar dit edel metaal, in plaats van de herstelling der schepen ter hand te nemen.

Op alle mogelijke manieren werden de inboorlingen afgezet. De schepelingen gaven zich uit voor wezens van hoger orde en eisten als zodanig alles op, wat ze maar hebben wilden. Men zou den inboorlingen wel tonen, dat Columbus' mannen de waarheid spraken door de maan te laten verduisteren. Columbus wist n.L, dat er een maansverduistering op komst was.

Ondertussen had één van Columbus’ vrienden bij den Spaansen Gouverneur van San Domingo een nieuw schip weten te krijgen en op dit vaartuig keerde Columbus in 1504 in Spanje terug, arm, ziek en zonder enige hoop.

Hij probeerde nu zijn vermogen, dat men hem indertijd afgenomen had, in handen te krijgen, wat in de laatste dagen van zijn leven gelukte.

In 1505 had Columbus nog een gesprek met Amerigo Vespucci over de kwestie, of de door hem ontdekte landen Indië waren of niet.

In 1500 had da Vinei namelijk berekend, dat dit ónmogelijk het geval kon zijn. Columbus wilde er echter niets van geloven en tot zijn dood toe, 21 Mei 1506, hield hij vol Indië ontdekt te hebben.

De door hem ontdekte landen zijn, toen het bleek, dat ze niet tot Indië behoorden, naar Amerigo Vespucci: „Amerika” gedoopt, hetgeen nogal onbillijk is. Ze hadden feitelijk Columbia moeten heten.

Columbus werd eerst in Spanje begraven, later op San Domingo en toen dit aan Frankrijk kwam te Havana op Cuba.

Wel heel treurig eindigde het leven van dezen man, aan wiens doorzettingsvermogen de ontdekking van Amerika te danken is.