In verscheidene grotten, vooral in het kalkgesteente, zien wij aan het gewelf grote of kleine kegels hangen, die veel op onze ijskegels gelijken. Soms ook rijzen deze kegels van den bodem op, soms zijn zij aan elkander gegroeid en vormen dan zuilen, die In enkele gevallen een eerbiedwaardigen omvang hebben.
De kegels, die hangen, heten stalactieten, zij die van den grond opkomen heten stalagmieten. Beide ontstaan, doordat het regenwater door het kalkgesteente heensijpelt.
In de druppels, die aan het gewelf blijven hangen of op den grond vallen, is koolzure kalk opgelost, het water verdampt en de koolzure kalk blijft als een vaste stof aan de zoldering hangen of op den bodem rusten.
Vele duizenden jaren gaat dit zo door, laagje op laagje wordt afgezet en langzaam, uiterst langzaam groeien de druipsteenkegels. Ten slotte bereiken de afhangende en de oprijzende kegels elkander en groeien dan tot een zuil samen.
Uiterst grillig zijn de vormen van het druipsteen: soms worden pilaren gevormd, soms draperieën, soms meent men er gehele paleizen in te ontdekken. Ook de kleur is verschillend; is de kalk zuiver, dan zijn de druipsteenvormingen wit als marmer, dikwijls doet de kleur aan die van vet denken, terwijl, als de grond ijzerhoudend is, allerlei roestachtige kleuren optreden.
De bekendste druipsteengrotten zijn: de grot van Han in België, le Puits de Padirac in Zuid-Midden-Frankrijk, de grotten in het Harzgebergte in Duitsland, die in Postumia (Postojna, vroeger Adelsberg) in NoordOost-Italië, enz.
Een der minder bekende druipsteengrotten, maar stellig een der fraaiste, bevindt zich te Les Eyzies in Dordogne.