Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Gepubliceerd op 09-08-2019

Dal

betekenis & definitie

Een dal is oorspronkelijk een smalle insnijding in het landoppervlak, die meestal zeer lang is. Het water, dat op onze aarde valt, zakt voor een deel dadelijk in de aarde weg, maar stroomt voor een ander deel over het aardoppervlak naar lagere streken.

Hierbij verenigen die naar beneden vloeiende stroompjes zich tot beekjes en deze weer tot rivieren. Dat water zal vaste wegen over het aardoppervlak gaan volgen en het is vanzelfsprekend, dat deze waterstromen een bedding in het landoppervlak uitslijpen.

Eerst zullen de wanden van zo’n dal loodrecht zijn, maar als de rivier steeds dieper insnijdt, zal na korteren of langeren tijd, afhankelijk van den aard van het gesteente, waardoor het water stroomt, de zijwand gaan afbrokkelen. Het dal zal dan een V-vorm krijgen.Vooral de stenen, die.) het water meevoert, maken, dat het dal steeds dieper wordt. We kunnen dus het snelst en het sterkst dalvorming opmerken, wanneer aan 3 voorwaarden wordt voldaan: 1°. groot verval van de bedding; 2°. zacht materiaal, waardoor het water stroomt; 30. afvoer van veel en hard materiaal door deze bedding.

In den middenloop van een rivier, waar het verval, d.i. de verhouding tussen een bepaalden afstand en het hoogteverschil over dien afstand, veel geringer is dan in den bovenloop, voert de rivier bij hoog' water puin aan, dat dan bij laag water bezinkt. Die puinafzettingen leiden den stroom uit zijn bedding: hij zal tegen den enen oever opbotsen, dien gaan ondergraven en dus doen afbrokkelen, dan weer teruggeworpen worden en verder stroomafwaarts tegen den anderen oever aanstoten en zo vervolgens; de rivier krijgt slingers, kronkelingen, meanders noemen we dat. Je ziet ze prachtig op onze beide foto’s van den Neckar.

Doordat de rivier in het door haar zelf aangevoerde puin weer een bed zal insnijden, verplaatsen die kronkelingen zich steeds en zo zal een bocht, die verder stroomopwaarts ligt, tenslotte een, die lager ligt, afsnijden. Zo verandert die rivier haar oorspronkelijk smal dal, via de vele kronkelingen in een breed dal.

Daar de bronbeekjes van een rivier, zoals je begrijpen zult, steeds verder in het gebergte terugwijken, wordt het gebied, waaruit een rivier water ontvangt, steeds groter en de hoofdrivier zal dus steeds meer water en daardoor meegevoerd puin te verwerken krijgen. In den middenloop bezinkt dit puin, omdat in de meeste gevallen daar het verval geringer is en dus het water al dat puin niet verder zal kunnen vervoeren. De stroom begint dan weer te slingeren en het hele spelletje, waarvan we jullie zoeven vertelden, herhaalt zich. Maar door dit alles komt de rivierbedding steeds hoger te liggen. Tenslotte zal de rivier, juist alsof ze nu pas voor het eerst in het stroomgebied binnendrong, een geheel nieuwe bedding in haar eigen afzettingen moeten uitslijpen. De gedeelten, die van de vroegere puinafzettingen overblijven, noemen we terrassen. Soms kunnen er verschillende terrassen onder elkaar liggen, als de rivier later weer opnieuw in haar bed insnijdt. Vooral bij den Rijn zijn die terrassen vaak prachtig waar te nemen.

Hebben jullie er wel eens over nagedacht, dat die rivieren de afbrekers van de hoogteverschillen op aarde zijn? Zij voeren ononderbroken het puin, dat zijn dus de afgebrokkelde stenen, van de bergen naar beneden.

Wanneer een harde en een zachte steensoort aan elkander grenzen en de rivier stroomt van de harde naar de zachte steensoort, dan zal het dal zich in die zachte steenlaag veel sneller en dieper insnijden, dan in de harde steenlaag en dan zal er dus een waterval ontstaan. Soms komt het ook voor, dat een rivier, die al eeuwen en eeuwen in dezelfde bedding stroomde, ten gevolge van de steeds verder afslijpende werking door een andere rivier wordt bereikt en afgetapt. Het water volgt dan niet meer de oorspronkelijke bedding, maar den stroom van die aantappende rivier. Het dal beneden het aantappingspunt van die eerste rivier heeft dan nog slechts een heel klein riviertje, dat begint bij dat aanrakingspunt.

Weer een ander geval doet zich voor, als de ondergrond zeer doorlaatbaar is, dus b.v. uit kalk bestaat. In tijden van groten regenval zal dan een rivier ontstaan, want de ondergrond zal al het water niet kunnen bevatten, maar al heel spoedig zal bij een geringeren wateraanvoer de stroombedding droog lopen.

Ook gletschers (zie: Gletschers) vormen dalen, maar deze zijn U-vormig en de zijdalen behoeven niet op dezelfde hoogte uit te monden als het hoofddal, wat bij rivieren in verreweg de meeste gevallen wel het geval is.