Zoals algemeen bekend is, bestaat de gehele aarde, waarop we leven, uit gesteenten. Ook zand is afkomstig van gesteenten, het is alleen zeer sterk verbrokkeld.
Men verdeelt de gesteenten op aarde in drie grote groepen: stollings-gesteenten, afzettings-gesteenten en metamorfe gesteenten.
Het binnenste der aarde is één grote gloeiende massa, die langzaam, heel langzaam, afkoelt. Als dat magma, zo noemt men die gloeiende massa, afkoelt, dan ontstaat er een s t ol l i n g s-g e s t e e n t e. Bij een vulkanische uitbarsting vloeit dat magma, dat we dan lava noemen, over de aarde en stolt. Graniet is bijvoorbeeld een bekend stollings-gesteente. Kenmerken van stollings-gesteenten zijn de ongelaagdheid en de samenstelling uit kristallen, dat zijn mooi regelmatige lichaampjes, die in ieder mineraal steeds denzelfden vorm hebben (zie ook: Mineralen).
Hoe langzamer een stollings-gesteente afkoelt, des te groter kristallen ontstaan er.
Als het magma in de diepte stolt, spreken we van diepte-gesteente, stolt het daarentegen in een spleet of in een gang van het aarddek, dan noemen we het gang-gesteente en stolt het, zoals bij een vulkanische uitbarsting, aan de oppervlakte der aarde, dan krijgen we uitvloeiïngs-gesteente.
Afzettings-gesteente. Oorspronkelijk was er alleen stollings-gesteente op aarde, maar rivieren, zeeën en oceanen knaagden aan den vasten bodem en brokkelden hem af. Aan steile kusten ontstonden zo puinhellingen, die door verschillende chemische bindmiddelen weer tot één geheel kunnen worden.
Ook in een delta (zie aldaar), die uit zand bestaat, kan door chemische stoffen zandsteen gevormd worden.
Ook zijn er enkele gesteenten, die direct uit het zeewater neergeslagen werden, en tenslotte leveren de kalkschaaltjes van de gestorven schaaldiertjes, die bij millioenen in de zeeën leven, ook afzettings-gesteenten.
Zoals wij aldaar reeds hebben opgemerkt, bestaat een delta uit verschillende lagen: wordt dit nu zandsteen, dan zullen daar dus ook lagen in zijn.
Tenslotte m e t a m o r f e-g e s t e e n t e n. Deze ontstaan zowel uit stollings-gesteenten als uit afzettings-gesteenten, indien deze in den loop der eeuwen, onder den ontzaggelijken druk, die in de aarde heerst, en door verhoging van temperatuur, van uiterlijk veranderen.
Zo wordt het diepte-gesteente graniet tot gneis, dat in tegenstelling met graniet een zekere gelaagdheid vertoont.