Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Graad

betekenis & definitie

GRAAD, Trap. Hoogere graden, zijn afdeelingen der Maçonnieke wetenschappen, welke in hunne opeenvolging te zamen de verscheidene systema's in de Vrijmetselarij uitmaken. Oorspronkelijk behoefde men, volgens eenigen, slechts eene eenige aanneming tot het toetreden in de Broederschap, en bestond het onderscheid van Meesters, Medgezellen en Leerlingen, alleen daarin, dat uit de eersten de voorzittende achtbare Meester en de Officieren gekozen werden, dat de tweede de vereenigingen bij woonden, en de laatsten de diensten vervulden. Met den dood van KAREL I van Engeland, in 1649, maakten de koningsgezinden van Engeland zich de verborgenheid der Ma9onnieke vereenigingen ten nutte, om den Meestergraad tot hun doel in te rigten, en van den Medgezellengraad een tusschen- of beproevingsgraad te maken. Na de troonsbestijging van KAREL II verloren deze beide graden hun doel, doch werden onder eene symbolisch zedelijke beteekenis bijgehouden, en maakten, sedert dien tijd, het geheel der Maçonnieke mededeelingen uit, totdat in het begin der achttiende eeuw, het lot van JACOBUS II deszelfs aanhangers noodzaakte, zekere geheime orden op te rigten, tot welker beproevingsgraden men evenwel de Vrijmetselarij noodig had.

Hoe meer nu deze orden zich van het tijdstip harer stichting verwijderden, en hoe onwaarschijnlijker de uitvoering hunner plannen werd, des te meer werden zij tot de algemeene zaak der Vrijmetselarij gemaakt, en in Frankrijk door JACOBUS III en deszelfs zoon, den Ridder STUART, tot hoogere graden der V M verklaard. Van dit tijdperk dagteekent men dan ook het bestaan der hoogere graden, die den kwakzalvers, het bedrog en der dweeperij, den toegang in de Loges baanden, en niet alleen eene Babylonische verwarring onder de Fransche Broeders voortbragt, welke tot den aanvang der negentiende eeuw eene algemeene ergernis gaf, maar ook de nadeeligste gevolgen op het wezen der ware Vrijmetselarij had. Er bestaat geene doling van den menschelijken geest, die toenmaals niet in de hoogere graden gepredikt werd. Geestenzienerij, alchemie, theosophie, piëtismus, kruistogten, enz. waren de onderwerpen die in meer dan 1800 verschillende hooge graden geleerd werden, en de uit dezelve zamengestelde hierarchiën, werden, door het dwaze hunner benamingen, kleeding en ceremoniën, oorzaken van bespotting, ja zelfs, van verachting. Duitschland heeft, sedert eenen geruimen tijd, dit der Vrijmetselarij in alle opzigten onwaardig stelsel verlaten; in Nederland heerschte het nooit, alleen Frankrijk lijdt nog aan deze zucht naar titels, linten, sterren en zinledige ceremoniën, en zal bezwaarlijk daarvan genezen worden, zoo lang de Vrijmetselarij in dat land uit een te min verheven oogpunt, en ten hoogste als eene vereeniging van weldadigheid beschouwd wordt. Ofschoon de stelsels der hooge graden de drie eerste graden met kleinachting beschouwen, zijn deze nogtans de eenige ware, en worden die bij uitsluiting in de oorkonden vermeld. Zie verder HOOGE GRADEN.