Houtboorders, vlinderfamilie, omvattende een aantal schubvleugelige insecten met prismatisch toeloopende sprieten en twee paren sporen aan de scheenen der achterpooten; enkelvoudige oogjes ontbreken bij de meeste soorten. De rupsen zijn rolrond of afgeplat.
De rolronde poppen vertoonen kleine haakvormige tandjes langs de randen der achterlijfsringen. De wijf jesvlinders leggen haar eieren in de reten der schors van boomen, en de daaruit gekomen larven graven zich vretende weg in het hout, waarin zij zoodoende wijde gangen maken. Tegen den tijd der verpopping maken zij een zijdelingsche gang tot dicht onder de schors. Daar houden zij zich gedurende den poptoestand op, in een met houtknaagsel bedekt spinsel. Later banen zij zich een weg daar doorheen, met behulp der bovengenoemde ! tandjes aan de achterlijf sringen. Het schors- dekseltje, dat de gang van buiten afsluit, wordt door den vlinder, bij het komen uit de pop, ; open gestooten.
Van onze inlandsche X. behooren de meeste tot het geslacht Sesia (zie ald.). De groote en sterke rups van den wilgenhoutvlinder, Cossus lifjniprrdia, knaagt wijde gangen in wilgen, populieren, esschen en verschillende andere boomen.
