in de dierkunde, jeugdige dieren die bij het verlaten van het ei in gedaante nog belangrijk van hunne ouders verschillen, en waaruit dan door opvolgende, sterk in het oog vallende gedaantewisselingen allengs het geslachtsdier, de geslachtsrijpe vorm, ontstaat. Sommige L. zijn eenvoudig onvolkomen ontwikkelde dieren, andere bezitten daarentegen voorloopige organen, die later verdwijnen of een andere functie krijgen.
De L.toestand komt vooral voor bij dieren die in hun jeugd onder andere uitwendige levensvoorwaarden leven dan in den volwassen staat. Bijna alle ongewervelde dieren (zie ald.) ontwikkelen zich uit larven. Bij de gewervelde dieren komen L. slechts bij de amphibiën en de visschen voor. De L. der vlinders heeten rupsen, die der vliegen maden, enz. Zekere L. bezitten het vermogen tot voortplanting (paedogenesis).