Gepubliceerd op 14-03-2021

Weezenkas

betekenis & definitie

naam eener te Amsterdam gevestigde vereeniging ter verpleging en opvoeding van weezen in niet-kerkelijken zin, overeenkomstig de beginselen der vrije gedachte. Zij is opgericht in 1896, op initiatief van het Nederl.

Vrijdenkersfonds (zie Vrije gedachte). De W. verzorgt die weezen, voor wie het recht daarop is verkregen door lidmaatschap en die, wier lot het bestuur zich om bijzondere redenen heeft aangetrokken, verder die minderjarigen, met wier verpleging zij overeenkomstig de wet van 12 Febr. 1901 is belast, indien deze last door het bestuur is aanvaard. De leiding en het bestuur van de W. zijn opgedragen aan een bestuur, bestaande uit 7 leden, gekozen door het Nederl. Vrijdenkersfonds, en aan een commissie voor opvoeding bestaande uit 7 leden, gekozen uit de leden der W.; deze commissie beslist in elk bijzonder geval over de wijze, waarop de verzorging der weezen zal plaats hebben; wordt tot gezinsverpleging besloten, dan wijst zij de gezinnen aan, waar de weezen ter verpleging zullen worden gegeven; verder kan zij personen benoemen, die zich uitsluitend aan de verpleging van een zeker aantal weezen zullen wijden. De verzorging wordt steeds zooveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de opvoeding, te voren genoten; zij duurt uiterlijk tot het 20ste levensjaar. In 1906 werd door de vereeniging haar eerste weezenpaviljoen gebouwd. Haar beginselen en grondslagen zijn uitvoerig toegelicht in De alzijdige opvoeding of het weeshuis Pré vost te Cempuls en Hebt ge voor uw weezen gezorgd

Weezenverpleging

de verzorging van ouderlooze minderjarigen. Gewoonlijk onderscheidt men twee stelsels, gestichtsverpleging en gezinsverpleging. Elk dezer beide stelsels omvat evenwel een aantal vormen, die op zichzelf aanspraak kunnen maken op den naam van stelsel. Tot het stelsel der gestichtsverpleging rekent men: 1. de verpleging in gemengde gestichten, waar zoowel oude lieden en gebrekkigen als kinderen verpleegd worden; 2. de verpleging van jongens of meisjes afzonderlijk, of van jongens én meisjes bijeen in grootere of kleinere huizen, uitsluitend bestemd voor kinderen. De gezinsverpleging treedt in twee hoofdvormen op; de eerste is die der gewone uitbesteding in het gezin van pleegouders, de tweede die der kleine paviljoens, waarbij een klein aantal jongens en meisjes van verschillenden leeftijd onder een vader en moeder tot een gezin worden vereenigd, en waar dus ongeveer de normale verhoudingen van een gewoon gezin worden aangetroffen. Het stelsel der gemengde gestichten wordt vrij algemeen afgekeurd.

De opvoeding der kinderen lijdt onder de zorg voor de ouden en gebrekkigen en omgekeerd, zoodat geen van beide categorieën van hulpbehoevenden een behoorlijke verzorging kan genieten. Zoodanige gemengde gestichten bestaan nog slechts als een voortzetting van een toestand uit vroegere tijden; verandering daarin te brengen wordt dan gewoonlijk wel wenschelijk geacht, doch stuit meestal af op financieele bezwaren. Verdedigd wordt het stelsel door niemand meer. De overige stelsels hebben hun voor- en tegenstanders. De voorstanders van gestichtsverpleging in weeshuizen achten het veel gemakkelijker een geschikt gestichts-personeel te vinden, dan bij het zoeken van pleegouders de juiste keuze te doen. Verder zou men in de gestichten veel beter den slechten invloed van de buitenwereld kunnen weren, dan in de gezinnen; de tegenstanders voeren hiertegen aan, dat men dan de gestichten kan beschouwen als broeikassen, waar de jonge plant onder geheel andere voorwaarden opgroeit, dan in de vrije natuur, niet gestaald wordt voor den levensstrijd.

De voorstanders van gestichtsverpleging hechten voorts veel gewicht aan de orde en regelmaat, die in de gestichten heerscht en de kinderen vroeg gewent aan tucht; hierop antwoorden de tegenstanders, dat tucht en orde ook door goede pleegouders kunnen worden aangekweekt, dat bovendien de gestichtstucht dikwijls tot tegenovergestelde gevolgen leidt, en men dikwijls ziet, dat kinderen, die gewend zijn aan de banden van gereglementeerden plicht, bij het herkrijgen van hun vrijheid te eer hun natuurlijke neigingen den vrijen teugel laten; verder wijzen zij op het onderscheid, tusschen gehoorzaamheid aan dwingende voorschriften, en gehoorzaamheid welke voortspruit uit aanhankelijkheid, en voeren tegen den gestichtsdwang aan, dat zij strijdt met de menschelijke natuur, die om tot ontwikkeling te komen als regel wel leiding vraagt, doch geen dwang. De voortreffelijkheid der gestichtsverpleging zou ook hierin zijn gelegen, dat zij alleen het aankweeken waarborgt van alle kennis, die voor het maatschappelijk leven in verband met de bijzondere eigenschappen van het individu noodig is, omdat er in een groot gesticht gelegenheid bestaat voor iedere soort van onderwijs en opleiding. Ook zou de gestichtsverpleging de karaktervorming in de hand werken, daar zij gelegenheid biedt tot het sluiten van vriendschap en het vormen van groepen van gelijkgezinde, bij voorkeur elkanders gezelschap zoekende individuen. Hierbij wordt volgens de tegenstanders uit het oog verloren, dat het vormen van groepen oóE plaats vindt onder slechte, onmaatschappelijke karakters. Veel gewicht wordt door de voorstanders van gestichtsverpleging gehecht aan het hygiënisch argument; elk gesticht heeft zijn geneesheer en kan waken voor voldoende luchtverversching, badgelegenheid enz. De tegenstanders moeten toegeven, dat een nieuw, naar de' eischen des tijds gebouwd gesticht betere waarborgen voor de gezondheid der kinderen biedt, dan in den regel de gezinswoning; doch daarmee stemmen zij niet toe, dat de hygiënische omstandigheden in de gestichten in het algemeen zooveel beter zijn dan die van het gezin, bij welks keuze niet verzuimd wordt op die omstandigheden het oog gevestigd te houden en dienaangaande de noodige eischen te stellen.

Tegenover de verpleging in een gesticht staat die in een gezin. Deze vindt sedert ruim een halve eeuw meer en meer aanhangers. De argumenten van de voorstanders van gezinsverpleging komen in hoofdzaak neer op het volgende. Het kind staat alleen in het gezin op natuurlijken bodem. Het is daar onderworpen aan de eischen van het familieleven en leert het leven kennen, niet afgescheiden van de groote maatschappij, waarin het later moet verkeeren. Tusschen pleegouders en pleegkinderen kan een warme genegenheid ontstaan, die in het gesticht onbestaanbaar is.

De verpleging in een gezin kan in één woord aan de kinderen het best teruggeven wat zij verloren hebben, het ouderlijke huis; komt het dichtst de verzorging in het ouderlijke huis nabij. Meer dan het gesticht biedt het gezin de gelegenheid tot individueele behandeling van de karaktereigenschappen en den bijzonderen aanleg der kinderen. De verpleging in het gesticht, ook in het beste, is steeds uniform, voor alle verpleegden volkomen gelijk. Met de individuen kan geen rekening worden gehouden en voor inwerking op het karakter vindt men in het gesticht geen tijd. Hiertegen wordt door de voorstanders van gestichtsverpleging aangevoerd,, dat elke andere wijze van opvoeden dan die in het ouderlijk huis min of meer kunstmatig is, dus ook die in het gezin van pleegouders, die hot veelal grootendeels te doen is om het voordeel van het verpleeggeld. Ook het gesticht kan gelegenheid bieden tot genegenheid tusschen verplegers en verpleegden.

Dat er overigens aan de gelijkenis tusschen de 'verpleging in een gezin en die in het ouderlijk huis wel wat hapert, blijkt uit de moeilijkheid, geschikte gezinnen te vinden en uit de noodzakelijkheid van voortdurende controle. Ook acht men het niet goed, het jonge kind te doen kennis maken met alle wederwaardigheden van het leven van veelal in bekrompen omstandigheden levende pleegouders, die slechts zelden bij machte zijn een voldoende verstandelijke en stoffelijke leiding te geven aan hun eigen kinderen. Veeleer moet het als een plicht der weesbesturen worden beschouwd, het jonge kind voor het verlies zijner ouders zooveel mogelijk schadeloos te stellen, door het een verzorging te waarborgen, die zoowel intellectueel als materieel staat boven den toestand, waarin het tevoren verkeerde.

Personen, bekend met de praktijk der kinderverzorging, geven in den regel aan geen der stelsels volstrekte voorkeur.

Volgens Ds. H. Pierson, pres.-directeur der Heldring-gestichten, verdient de gestichtsverpleging de voorkeur voor alle kinderen, die men verwijderd wil houden van de slechte omgeving, waarin zij verkeerden, en voor zeer jonge kinderen, voor welke de materieele zorg nog hoofdzaak is. Oudere weezen worden beter in gezinnen verpleegd. Dr. Bühl, directeur van het armwezen te Hamburg, schrijft in zijn boek Das Armenwesen inzake de W.: „De gewichtige vraag, of weezen beter in een gesticht worden opgevoed of in een gezin, is in het algemeen ten gunste van de gezinsverpleging beslist.

Tegen de laatste kan men wel is waar aanvoeren, dat zij een geringeren waarborg biedt voor een goede schoolvorming en voor de toepassing van paedagogische beginselen, alsook dit, ‘dat de mogelijkheid bestaat, dat de pleegouders de pleegkinderen, meer dan gewenscht schijnt, ten eigen bate gebruiken; maar'die gevaren Kan men afwenden of beperken door een zorgvuldige keuze der pleegouders en een goede controle. Daarentegen kan zelfs het beste gesticht niet het natuurlijke gezin vervangen. Het gezin schijnt daarom het meest geschikt, om de eigen familie te vervangen, en den meest gezonden bodem te bieden voor de opvoeding van den opgroeienden menseh. Hiermede wil echter geenszins gezegd zijn, dat de gestichten geen reden van bestaan meer hebben. Veeleer is als aanvulling van de gezinsverpleging de aanwezigheid van een goed ingericht gesticht onontbeerlijk. In dit gesticht behooren ten eerste alle kinderen ter observatie te worden opgenomen, in afwachting van de keuze van een voor hen geschikt gezin.

Daarin moeten ook die kinderen wToruen opgenomen, voor welke de gezinsverpleging ongewenscht is, als kinderen met lichaamsgebreken of van gebrekkige verstandelijke of zedelijke ontwikkeling. Ook moet in het gesticht steeds een kern van gezonde, normale kinderen aanwezig zijn, om op de tijdelijk aanwezige of abnormale elementen een invloed ten goede te doen gelden.

Sinds eenigen tijd tracht men de gebreken van beide stelsels te ontgaan door het invoeren van min of meer belangrijke wijzigingen. Eerstens heeft men beproefd, het groote gesticht te verdeelen in eenige kleinere, veelal paviljoens (eng. Cottage homes) geheeten, gegroepeerd rondom een centraal gebouw voor administratie, onderwijs, gemeenschappelijke feestelijkheden, enz. De voordeelen w7elke dit stelsel aanbiedt, zijn volgens de voorstanders deze, dat het betere gelegenheid biedt voor lichamelijke ontwikkeling en voldoende vakopleiding, meer zekerheid geeft voor een goede verzorging in het algemeen, en de controle vergemakkelijkt. De tegenstanders zien tusschen dit stelsel en de gewone gestichtsverpleging weinig of geen verschil; de kinderen blijven gescheiden van de maatschappij, waarin zij later moeten verkeeren, reglementaire voorschriften zijn hier evengoed de grondslag der opvoeding als in het groote gesticht, enz.

De gestichtsverpleging, die het dichtst bij de gezinsverpleging staat, is die der kleine, tezamen onder een weesbestuur staande paviljoens (eng. scattered homes), met een gemengde bevolking van 10 a 12 kinderen, jongens en meisjes, van verschillenden leeftijd; de kinderen gaan op de volksschool in de buurt, de meisjes helpen de moeder in de huishouding en in’ de zorg voor de kleinste kinderen, de jongens gaan in de stad of het dorp op een ambacht. Het paviljoen is gevestigd in een gewoon woonhuis en van afscheiding van andere kinderen is geen sprake. De voorstanders van dit stelsel zijn van meening, dat het in zich alle voordeelen der gezinsverpleging vereenigt en de nadeelen daarvan mist. Echter heeft ook dit stelsel zijn vijanden. Men acht de keuze van een moeder, of van een vader en moeder, nog moeilijker dan bij de gewTone gezinsverpleging; er behooren buitengewone eigenschappen van verstand en hart toe, om een betrekkelijk groot aantal kinderen op te voeden; de omgang met kinderen in grootere gestichten moge dikwijls vermoeiend zijn, in de kleine paviljoenen is hij steeds afmattend; in een gewoon gezin worden de dagelijksche zorgen der ouders met de jaren lichter, maar in de kunstmatige gezinnen als de paviljoens, vervangen kleine kinderen de volwassenen, en inmiddels klimmen de verplegers in jaren en kunnen reeds daarom hun werk niet zoo lang verrichten als het personeel van gestichten.

In het algemeen is men van oordeel, dat elk stelsel van W. theoretisch zijn bezwaren en zijn verdiensten heeft, dat het wensehelijk is keus te hebben en dat dan de gevallen op zichzelf moeten worden beoordeeld.

In Nederland wordt nog in het algemeen de voorkeur gegeven aan gestichtsverpleging.

Het stelsel van zeer groote gestichten (twee-, driehonderd of meer kinderen) wordt nog tamelijk veel gevolgd, ofschoon het weinig verdedigers meer vindt. De statuten der meeste gestichten laten wel verpleging buiten het gesticht toe, b.v. tijdelijke uitbesteding van zeer jonge kinderen, of wegens wangedrag en om schadelijke invloeden op mede-verpleegden te weren, wat dan gewoonlijk gelijk staat met verwijdering uit het gesticht en overplaatsing naar inrichtingen als die te Hoenderloo of Mettray. Ook zijn er eenige gestichten met gemengde stelsels van verpleging (Nederl.-Herv. Diaconie-Weeshuis te Amsterdam, Evang.-Luth. Weeshuis aldaar, R.-Kath. Jongensweeshuis aldaar, hier tot het 14e jaar in het gesticht, daarna in het gezin, de Heldringgestichten te Zetten).

Uitsluitend gezinsverpleging wordt toegepast door de Maatschappij tot opvoeding van weezen in het gezin, en de Vereeniging tot opvoeding van halfverweesde, verwaarloosde of verlaten kinderen in het huisgezin (opgericht 1894), de Weezenkas (zie ald.), wier statuten echter ook het inrichten van kleine paviljoens veroorloven. De Weezenstichting der Gereform. Kerk te Amsterdam past sinds 1902 de verpleging in kleine paviljoens toe. Literatuur (zie ook boven): Böhmert, Das Armenwesen in 77 deutschen Stadiën (Dresden 1887), W. Chance, Children of the Foor Laiv (Lond. 1897), Stalmaan, BeaufsicMigung der in F amilienpflege unt er gebracht en Kinder (Heft 43 van de „Schriften des Vereins für Armenwesen”, Lpz. 1899), Bühl, Das Armenwesen (4de supplementdeel van het „Handbuch der Hygiëne”, Jena 1904), Thom. Mackay, A history of the English Foor Law (Lond. 1904), Ds.

H. Pierson, Gestichten en Gezinnen (*s Grav. 1905), Rapport inzake W. (uitgebracht dobr het Burgerl. Armbestuur van Amsterdam aan den Gemeenteraad, bijlage „Gemeenteblad”, 1906).

< >