Gepubliceerd op 20-01-2021

Dresden

betekenis & definitie

1) Kreits of zooveel als provincie van het koninkrijk Saksen, neemt het midden des lands in en vormt daarvan het aan natuurschoon rijkste gedeelte; D strekt zich uit dwars door Saksen heen, ter weerszijden van de Elbe, en grenst ten n. aan de pruis. provincie Saksen, ten o. aan de saks. prov. Bautzen, ten z. aan Bohemen, ten w. aan de prov. Zwickau en Leipzig; de Elbe, wier dal hier zeer vruchtbaar is, doorloopt den kreits van z.o. naar n.w. en verdeelt hem in twee deelen, een kleiner oostelijk en een grooter westelijk deel: genoemde rivier neemt hier links de Biela, Gottlenba, de Müglitz. de Weiszeritz, de Triebisch, de Jahna en de Dollnitz, rechts de Kirnitzsch. de Wesenits, de Lachsbach, de Sebnitz en de Priesnitz op; het zuidelijk hoogland bestaat uit de noordoostelijkste deelen van het Ertsgebergte, verder uit hetElbezandsteengebergte of den Saksischen Schweiz en de zuidwestelijke deelen van het Lausitzer gebergte; het noordelijk deel is laagland; 45 pet. van den bodem is bouw- en tuingrond; op vele plaatsen komt steenkool voor, op andere zandsteen; D. is bovenal een industrieel land; (aardewerk, ijzer, papier, leer, textielwaren, machinerie chemische preparaten); in het Elbedal wordt wijn verbouwd. D. heeft een oppervlakte van 4333 7/10) km2., en had in 1900 een bevolking van 1.216.044 zielen (zie tabel blz. 2221); het telt 34 steden en 928 landgemeenten, en is verdeeld in 8 ambten of districten, officieel: Amtshauptmannschaften :

Districten. Oppervl. in KM2 Inwoners in 1900 Evange- lischen Katholieken Israelieten

Stad Dresden. 41,72 395 349 319 058 29188 2556

Dippoldiswalde . 652,11 53 908 52 402 561 8

Dresden-Altstadt 244,28 167 249 122 236 6 314 o5

Dresden-Neustadt 859,98 126 696 92 298 4215 61

Preiberg 658,98 116 228 115 97 6 1632 61

Groszenham . . 795,71 81751 76 043 1367 24

Meiszen . 683,17 12ö 567 106 828 2 838 49

Pirna 906,06 149 296 123 647 5 798 53

2) Dresden, hoofd- en residentiestad van het koninkrijk Saksen, hoofdpl. der prov D., waarvan het een zelfstandig district of ambt vormt, en van de ambten Dresden-Altstadt en Dresden-Neustadt, ligt onder 51°3'13" N.B en 13°44' 0 L. v. Gr., in een dalvlakte, aan beide zijden van de Elbe, en behoort zoowel door zijn ligging als door zijn bouw tot de mooiste steden van Duitschland. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te D. 8,6° C. (+ 30,5° maximum, — 14,8° minimum), de neerslag 860 m.m. De stad telde 1900 : 395.349 (in 1901, door inlijving van Gruna, reeds 399.742) inw., met inbegrip van die der voorsteden (Blasewitz, Plauen, Löblau, Pieschen, enz.). D. bestaat uit verschillende deelen, aangeduid met de namen oude stad, Friedrichstadt, nieuwe stad en Albertstadt (militair kwartier) en verder uit een aantal voorsteden. Aan den rechteroever der Eibe, waar de nieuwe stad en Albertstadt gelegen zijn, verheft de bodem zich achter de stad tot een woudrijke hoogvlakte (Dresdener Heide); de naar het zuiden gekeerde helling dezer vlakte is boven de stad hier en daar met wijngaarden bedekt, en is overigens met haar villa’s en dorpen (Loschwits, Wachwitz, Niederpoyritz, Hosterwitz en Pillnitz) een der schilderachtigste deelen vanhetgeheeleElbedal. Ook de hoogten beneden de stad, inzonderheid bij de dorpen Lösznitz en Kötzschenbroda, zijn met wijngaarden en landhuizen bedekt. Sinds de afbraak der vestingwerken (1811—1826) is D. naar alle zijden open; de op de plaats der gesloopte werken aangelegde promenaden (Johannis-, Friedrichs-, Maximiliaans- en Moritz-allee) vormen te zamen een mooie ring- of ceintuurbaan om de stad. Vijf bruggen over de Elbe stellen de door de rivier gescheiden deelen met elkander in verbinding; de in de 12—13de eeuw gebouwde, in 1727 verbreede Oude of Augustusbrug is 402 meter lang en rust op 16 bogen ; zij werd 19 Maart 1813 door den franschen maarschalk Davout tot dekking van zijn terugtocht ten deele vernield; de vier andere bruggen zijn de in 1852 voltooide Marienbrug (tot 1901 tegelijk spoorbrug, 231 m. lang, 20 m. breed, 12 bogen), die zich over het water nog een eind zuidwaarts als viaduct voorzet en in het geheel 1742 meter lang is, de Albertbrug, die de Pirnaische voorstad met de oude stad verbindt en 316 m lang, 18 m breed is, de KoninginCarolabrug, 1892—95 gebouwd, en de nieuwe spoorbrug, 461 m. lang, Febr. 1901 geopend. De stad heeft en 400 tal straten en stegen, 41 pleinen en vele openb. parken (Hertoginnepark in de oude stad, Paleispark in de nieuwe stad); de hoofdaderen van het verkeer liggen tusschen het Freibergerplein en het Pirnaische plein: de Annenstraat, de Wettinerstraat, de Ostraallee, het Postplein, de Oude markt, en tusschen het Slotplein en het Boheemsche station: de Slot-, See-en Pragerstraat; de hoofdstraten zijn de Meiszner-, Leipziger-, Bautzner-, Schiller- en Koningsbrugstraat in de oude en nieuwe stad. De voornaamste monumenten der stad zijn dat van Friedrich August 1 (in 1848 onthuld), het ruiterstandbeeld van koning Johann op het Theaterplein (18 Juni 1889 onthuld), het standbeeld van Von Weber bij het museum (4 Oct. 1860onthuld), het standbeeld van koning Friedrich August II (3 Augustus 1867 onthuld), het in 1885 onthulde Luthermonument vóór de Vrouwenkerk op de Nieuwmarkt, het standbeeld van T. Körner op de Georgsplatz (18 Oct. 1871 onthuld), rechts en links daarvan de busten van Julius Otto en Karl Gutzkow, voorts het Rietschel-monument (onthuld 21 Febr. 1876), overwinnings-monument 1870 71, bestaande uit eene Germania, op de Oude markt (onthuld 1880), het z.g. Maurits-monument, eene door keurvorst August aan de gedachtenis van zijn in 1553 bij Sievershausen gevallen broeder Maurits gewijde groep figuren in zandsteen, 1870/71 vernieuwd; het ruiterstandbeeld van August II den Sterke op de Neustadter markt (1736 onthuld), in een park aan het riviertje Weiszenitz de kolossaai-buste van koning Antoon (27 Dec. 1835 onthuld), het gedenkteeken van den schrijver Nieritz in de Theresienstrasse, het bronzen standbeeld van den bouwmeester G. Semper, op het Brühlsche terras (1 September 1892 onthuld), op het Neustadter kerkhof een beroemde Danse macabre van 1534. Een tweede groep van monumenten vormen de fonteinen, waaronder de voornaamste zijn de uit vroegeren tijd afkomstig beroemde Neptunusgroep in het park van het voormalig Marcolinische paleis, uitgevoerd door Mattielli naar ontwerpen van Longuelune, 1875 vernieuwd; verder de „Cholerabrunnen” op het Postplein, in het jaar 1844 opgericht, in 1891 vernieuwd, de Nimfen-fontein op de Moltkeplatz, in 1866 opgericht, de Ganzedieffontein op de Ferdinandsplatz en de St. Georgsbrunnen naast de Sophiakerk, met bronzen beeld van den heiligen George met de Draakslang, eindelijk de in 1901 geplaatste Stübelfontein ter herinnering aan wijlen den opperburgemeester van D. van dien naam D. heeft 27 kerken (17 evangelische, 5 r.-kath.); hieronder neemt wegens haar architectonische schoonheid de Vrouwenkerk aan de Nieuwmarkt, 1726—38 door George Balir gebouwd en in 1744 door Schmidt voltooid, de eerste plaats in ; verder zijn te noemen de kath. Hof kirche tegenover de Augustijnerbrug, 1737—56 in barokstijl gebouwd, met beroemd orgel van Silbermann, en aan de ingangen 78 heiligenbeelden van zandsteen, en onder de sacristie de koninklijke grafkelder; de evang. Hof- en Sophiakerk, uit de 13—14'lc eeuw, oorspronkelijk een kloosterkerk, 1868 vernieuwd, met aan de west-, noord- en oostzijde fraai beeldhouw werk: de Kreuzkirche met 95 m. hoogen toren; de Joh^nniskerk in de Pillnitzerstrasse, van binnen ruim van beeldhouwwerk voorzien; de Annenkerk uit de 15de eeuw, in den Zevenjarigen oorlog verwoest, later herbouwd, met 57 m. hoogen, in 1823 voltooiden toren, de Driekoningenkerk in de nieuwe stad, 1739 voltooid, met hoogen, op het midden der 19:Ie eeuw gebouwden toren, die zeven beelden, voorstellende de vier evangelisten en de drie koningen, draagt; de Lutherkirehe, in 1887 naar ontwerp van Giese en Weidner voltooid, eindelijk de Lukaskerk aan de Lukasplatz en de Jakobikerk tegenover het Wettiner gymnasium, beide (1902) in aanbouw, de eerste onder leiding van Weidenbach, de laatste idem van Kroger. Onder de overige bouwgewrochten vanD zijn de voornaamste: het koninklijk slot, omvangrijk doch onregelmatig (eerste helft 16<le eeuw begonnen, herhaaldelijk uitgebreid, op het einde der 19de eeuw geheel verbouwd), met 10 meter hoogen toren en met vele kunstschatten (collecties goudwerken, edelgesteenten enz.); verder het Zwinger, 1711—22 gebouwd, oorspronkelijk bestemd tot voorhof van een grootsch kasteel, thans geheel tot museum ingericht (ethnographische, mineralogische,wis- en natuurkundige verzamelingen), en een zuiveren belichaming van den barokstijl ; het Brühlsche paleis, 1737 op kosten van rijksgraaf Heinrich van Brühl gebouwd, aan zijn naar de Elbe gekeerde achterzijde begrensd door een vestingwal, op welke 1738 door genoemden graaf een park werd aangelegd, en die, sinds 1815 van het Slotplein af langs een breeden trap toegankelijk, het beroemde Brühlsche terras vormt, dat een heerlijk gezicht over geheel D. biedt; de academie der kunsten, nabij genoemd terras, evenals het voormalig tuighuis, dit laatste onder den naam Albertinum omgebouwd tot opneming van het museum van beeldhouwwerk en van het staatsarchief; het hoftheater, eveneens in de oude stad, een der schoonste schouwburggebouwen der wereld, in- en uitwendig rijk versierd met schilder- en beeldhouwwerk ; tusschen het slot en het Zwinger de hoofdwaag, met een door zes ionische zuilen gedragen voorhal; verder regeeringsen openbare gebouwen van allerlei aard, en in de nieuwe stad het Jagerhof, thans ingericht tot museum, het Japansche paleis (1715—17 gebtrawd, onder August den Sterke, in 1730 vergroot, thans velerlei kunstverzamelingen en tevens de koninkl. bibliotheek bevattende), het raadhuis met toren, het Alberttheater (1871—73 gebouwd), het gymnasium (1874 geopend), de Beurs (renaissancestijl), het Centraaltheater (1898), de Saksische handelsbank, (1900), de Dresdener bank (1900), het nieuwe hoofdspoorwegstation (1898) enz.

De stad wordt thans (1902) bestuurd door een opperburgemeester, twee burgemeesters, 13 bezoldigde stadsraden en een gemeenteraad van 72 leden zij heeft een beroepsbrandweer (180 man), drie gasfabrieken, uitmuntende waterleiding, abattoir,telephoon,alles in gemeentelijke exploitatie ; zij is zetel der Saksische regeering, van het provinciaal bestuur, van het hooggerechtshof van Saksen, enz.

Inrichtingen van onderwijs: technische hoogeschool, (werktuigkunde, scheikunde algemeene afdeeling, ruim 850 studeerenden); de veeartsenijschool, in 1889 tot veeartsenijhoogeschool verheven; vier gymnasia, meerdere reaal- en pro-gymnasia, private reaalen kostscholen, verscheidene opleidingsscholen v. onderwijzers en onderwijzeressen, meerdere hoogere meisjesscholen, doofstommen- en blindeninstituut, handels- en hoogere ambachtscholen, een tuinbouwschool, een school van kunstnijverheid, openbare en bijzondere middelbare en lagere scholen, bewaarscholen, crèches, instituten voor gebrekkige, idiote en verwaari loosde kinderen, enz.

Onder de inrichtingen van kunstonderwijs staan de academie der beeldende kunsten (1764 geopend) en het conservatorium bovenaan; aan private instellingen bestaan de Dreiszigsche en de Dresdener zang-academie, verder een menigte muziek- en zangscholen; de Saksische kunstvereeniging (opgericht 1828) houdt een permanente tentoonstelling van kunstvoortbrengselen.

D. heeft vele en velerlei wetenschappelijke en kunstgenootschappen en meerdere schouwburgen en vele andere inrichtingen voor kunstgenot; wat kunstverzamelingen betreft wordt D. door weinige steden overtroffen; D. is het Florence van het n. (Herder); en sinds de prachtlievende vorsten August I en II (1693—1763) te D. hun schitterende en elegante hofhouding hielden, het punt waar zich het letterkundig en artistiek leven van geheel het germaansch Europa concentreerde. De dresdener pers telt een 8-tal dagbladen: Dresdener Anzeiger (gemeenteblad), Dresdener Nachrichten, Sächsische Arbeiterzeitung enz., en een 80-tal één of meermalen per week of maand verschijnende bladen en tijdschriften.

De bevolking bestaat van industrie (metaal, machinerie, muziek-instrumenten, chocolade, bier, pharmaceutische chemicaliën, verfstoffen, zeep, conserven, sigaren, tapisseriën, kunstbloemen, cartonnages, boek-, muziek- en steendrukkerijen) en handel (koloniale waren, wijn, ooft, vee, koren, steenkool, metalen, papier, hout, drogerijen, oudheden); in het algemeen staat de handel bij die van andere even groote steden ten achter; het bankwezen staat een beurs, den graan- en productenhandel een handelsbeurs, den kleinhandel een 10 tal markten ten dienste; er zijn vele consulaire ambtenaren gevestigd, ook een nederl.

Verkeer: de stad heeft vier spoorwegstations en ligt aan de lijnen Elsterwerda—D. (55 km.), Röderau—D (51 km.), Görlitz—D. (102 km.), Leipzig—Riesa—D.—Bodenbach (180 km.), Leipzig—Döbeln—D. (132 km.), D.—Chemnitz—Reichenbach (151 km.), der Saksische staatsspoorwegen; tram- en omnibuslijnen verbinden de verschillende deelen der stad onderling Aan beide Elbeoevers zijn havenwerken aangelegd : rivieropwaarts staat D in stoomvaartverbinding met Loschwitz, Blasewitz, Pillnitz. Pirna, Wehlen, Rathen, Königstein, Schandau, Hernns-Kretschen, Tetschen, Aussig en Leitmeritz; rivierafwaarts met Meiszen, Riesa en Mühlberg. D. staat verder per telegraaf en telephoon in verbinding met Berlijn, Leipzig, Chemfiitz en een groot aantal andere steden.

De omgeving van D. bevat vele schoone punten, uitgestrekte parken, tuinen, ontspanningsplaatsen, wandelwegen, met villas bedekte hoogten, enz.; buiten de stad bevinden zich ook de sinds 1860 aangelegde zoölogische en de nieuwe botanische tuin, bij het dorp Pillnitz de een heerlijk vergezicht biedende Forsberg.

Dresden (van het oud-slawisch Drezdzane, woudmenschen) ontstond, als een slawisch visscherdorp, rondom de Vrouwenkerk, tusschen de Elbe, een reeks kleine meren en een uitgestrekt woud. Daarnevens ontstond aan de rivier een duitsche nederzetting, die in 1206 het eerst vermeldt wordt en in 1216 als civitas werd aangeduid en spoedig een kruispunt van handelsverkeer was. Beide, het slawische (Oud-Dresden) en het duitsche deel, waren met omgeving een leengoed van het bisdom Meiszen, doch van den aanvang afin handen van de marktgraven van Meiszen, die hier vroeg een versterkt slot bouwden; onder Heinrich den Doorluchtige, die hier dikwijls resideerde, kreeg de plaats stadsrechten, en werd ook de oude Elbebrug gebouwd ; in 1299 w’erd de eerste burgemeester benoemd. Tot op het midden der 16de eeuw bleef D. een onbeduidend, armelijk plaatsje, dat in 1499 met zijn omgeving, doch zonder het toenmaals nog zelfstandige stadje AltDresden, nog slechts '5000 inw. telde, hoewel het sinds 1234 een veelbezocht bedevaartsoord was (door de Kruiskerk). Eerst nadat de stad in 1485 de bestendige residentie der Albertinische landheeren was geworden, begon zij op te bloeien 15/16 Juli 1491 brandde de stad voor het grootste deel af. Markgraaf Maurits, die ook de vestingwerken der stad belangrijk uitbreidde, vereenigde in 1550 de op beide oevers gelegen deelen tot een enkele gemeente. De reformatie kreeg te D. vroeg vasten voet, reeds onder Heinrich den Vrome (1539). In den Dertigjarigen oorlog had D. minder te lijden dan andere steden; ook zag D. spoediger zijn bevolking aangevuld, doordat zich hier een menigte boheemsche vluchtelingen en uitgewekenen vestigden. Johann Georg II schonk de stad haar eerste groote bouwwerken; onder de beide Augusten, die tegelijk de kroon van Polen droegen, was D. een halve eeuw lang niet slechts de zetel van een der schitterendste en lichtzinnigste hofhoudingen van Europa, maar ook het middelpunt van de beoefening der kunsten, een der en hoofdzetels van den barok- en rokokostijl. De groote brand van 1685 en de Silezische oorlogen van de eerste helft der 18de eeuw, onder welke de tweede hier op 25 Dec. 1745 (vrede van D.) eindigde, lieten weinig sporen na; de Zevenjarige oorlog echter maakte aan haar glans voor langen tijd een einde; 9 Sept. 1756 door de Pruisen vermeesterd, werd de stad door dezen na een hardnekkige verdediging, waarbij geheele wijken in vlammen opgingen, op 5 Sept. 1759, op bevel van Frederik den Groote, en onder den indruk der nederlaag van Kunersdorf, aan de rijkstroepen en de Öostenrijkers overgegeven; in 1760 deed Frederik een vruchtelooze poging de stad door een bombardement, waarbij o. a. de Kruiskerk en een 400-tal andere gebouwen verwoest werden, weer in zijn macht te brengen Gedurende het lange vredestijdperk van Frederik August III herstelde D. zich snel van de geleden verliezen; de verwoeste stadsdeelen werden herbouwd, het inwonerstal steeg snel. Met de Napoléonische oorlogen braken echter weer moeilijke tijden voor de stad aan. In Juni 1809 werd zij door het legerkorps van den hertog van Brunswijk en de Oostenrijkers bezet, in Mei 1812 was zij het tooneel van onophoudelijke troepenmarschen en van allerlei feestelijkheden ter eere van Napoléon; toen de Franschen aanvang 1813 voor de verbondenen moesten wijken, liet Davout om de vervolgers op te houden, op 19 Maart een der pijlers van de Elbebrug springen; na den terugkeer der Franschen maakte Napoléon van D. zijn hoofdwapenplaats, en omgaf het met talrijke schansen, tot versterking der oude vestingwerken; zoodoende kon hij op 26 27 Aug. 1813 hier nog een belangrijke overwinning, zijn laatste op duitschen grond, behalen, en zelfs na den slag van Leipzig hield Saint-Cyr zich in D. nog staande tot 11 Nov., op welken datum de stad ganschelijk uitgehongerd kapituleerde. Met den terugkeer van vrede en rust begon voor D. een tijdperk van langzaam herstel van zijn volkomen uitputting. De in 1811 aangevangen afbraak der vestingwerken werd sinds 1817 krachtig voortgezet en opende de mogelijkheid van belangrijke uitbreiding der stad: in 1835 -werden de gezamenlijke voorsteden tot een enkele gemeente vereenigd. Nadat in 1832 (tengevolge van de onlusten te D. en te Leipzig van 9 Sept. 1830) de stad een gekozen gemeenteraad had gekregen, Saksen in 1834 tot het tolverbond was toegetreden, en in 1835 de stoomscheepvaart op de Elbe en in 1939 de eerste spoorlijn geopend was geworden, werd I). spoedig een der middelpunten van het binnenlandsch verkeer in Duitsehland. Tegelijkertijd kwam hier in het Hoftheater het duitsche tooneelspel en de duitsche opera tot hoogen bloei, terwijl in het tweede kwartgedeelte der 19de eeuw G. Semper nevens de barok- en rokokobouwwerken der lSde eeuw een reeks architectonische kunstgewrochten i/d renaissancestijl deed verrijzen, en de schilderkunst in Schnorr, L. Richter, G. Bendemann, de plastiek in E. Rietschel, E. Hahnel waardige vertegenwoordigers vonden. Gedurende de politieke stormen van 1848/49 was D. aanvang Mei 1849 het tooneel van bloedige straatgevechten, geleid door Bakunin en waarbij het oude operagebouw en een deel van het Zwinger een prooi der vlammen werden. In den oorlog van 1866 bezetten de Pruisen 18 Juni 1866 de stad, die geen tegenweer hood. 1870/71 had zij duizenden fransche krijgsgevangenen te herbergen, in de laatste helft der 19de eeuw was D. een der brandpunten van het parlementaire socialisme in Duitsehland, dat van hier in alle gekozen regeeringlichamen van Saksen doordrong en ook alle drie de zetels van Dresden in den Rijksdag veroverde, zoodat D. evenals Chemnitz op de politieke kaart geheel roodgekleurd staat.

< >