Gepubliceerd op 14-03-2021

Walvisch

betekenis & definitie

(Balaena) de voornaamste vertegenwoordiger van de orde der walvischachtige zoogdieren (Cetacea). In vorm gelijkt het lichaam van deze dieren op dat van een visch, doch de huid is naakt en glad, zonder schubben. Er zijn geen achterste ledematen, doch alleen de voorste zijn voorhanden en in vinnen veranderd, welke in het skelet 5 vingers vertoonen, waarvan echter uitwendig geen spoor is te zien.

Onder de huid bevindt zich eene dikke speklaag. Het lichaam is spoelvormig en gaat onmerkbaar in den kop over, zoodat de hals ontbreekt; de staart is naar achteren in eene horizontale staartvin veranderd en dit is het voornaamste bewegingsorgaan, waarin eene enorme kracht zetelt, terwijl de voorste ledematen slechts voor kleinere wendingen dienen. Op den rug hebben de meeste soorten nog eene verticale huidplooi, die inwendig alleen uit vet bestaat en niet voor het zwemmen dient. De oogen zijn klein, de oorschelpen ontbreken. Walvisschen brengen levende jongen voort en ademen door longen. De jongen zwemmen dadelijk na de geboorte de moeder achterna en steken den kop in de diepe holten, waarin de melkklieren liggen. Voor de ademhaling moeten de dieren telkens boven water komen, hoewel zij bij vervolging soms zeer lang onder water kunnen vertoeven. De verbruikte en bedorven lucht moet dan weer uitgeademd worden en daarom bevinden zich de neusgaten niet aan de voorzijde, doch boven op den kop; zij staan van achteren met de mondholte in verband, zoodat de lucht kan uitgeademd wmrden, zonder dat de mond geopend wrordt. Men noemt deze neusgaten ten onrechte „spuitgaten”, want de opstijgende straal is niets anders dan de uitgeademde lucht, die met veel waterdamp vermengd is en deze laatste wordt door de koude tot nevels verdicht. De beweging in het water wordt gemakkelijk gemaakt door de gladde, onbehaarde huid en de lichtheid der beenderen, die poreus of van holten voorzien zijn, alsmede door de dikke, betrekkelijk lichte speklaag, die het dier tevens tegen koude beschut.

De meeste walvisschen voeden zich met visch, inktvissehen en lagere dieren en sommige zijn ware roofdieren; andere leven van planten. Zij komen in alle zeeën voor en leven meestal in scharen bij elkaar. Tot deze orde behooren de grootste van alle dieren. Men verdeelt deze orde in drie families: 1. de sirenen of zeekoeien (Sirenia), die zich met zeeplanten voeden en zich dus bij de kusten ophouden. Hier bevinden zich dus de neusgaten voor aan den snuit. Hiertoe behooren: de zeekoe of lamantijn (zie aki.) en de dugong (zie ald. en plaat Walvisschen fig. 2); 2. de tandwalvisschen of dolfijnachtigen (Delphinoïdea), bij welke de neusgaten zich vereenigen tot één blaasgat boven op den kop, terwijl zich in de kaken talrijke kleine, gelijk gebouwde, kegelvormige tanden bevinden.

Hiertoe behooren o. a. de gewone dolfijn, de narwal (Monodon monocercis, pl. fig. 1), de potvisch of cachelot (Physeter macrocephalns, zie Cachelot), benevens nog vele andere bekende dieren, waarvan de uitvoerige beschrijving te vinden is onder het artikel Dolfijn. Hiertoe behooren vele roofzuchtige soorten; 3. de baleinwalvisschen of eigenlijke walvisschen. Zij hebben twee gescheiden neusgaten of blaasgaten; de kop is buitengewoon groot. Hoewel zeer jonge dieren vóór de geboorte tanden bezitten, breken deze nooit door; daarentegen draagt de bovenkaak ter weerszijden vele honderden lange, achter elkaar geplaatste veerkrachtige hoornplaten, die van onderen in talrijke vezels gesplitst zijn. Men noemt ze „baarden” en zij leveren het balein. Deze inrichting dient als zeeftoestel, waarin de kleinere dieren (kwallen, vischjes, schaaldieren) blijven hangen, doch het water wegvloeit, terwijl grootere dieren tegengehouden worden, want de W. heeft een zeer klein keelgat, waar hoogstens een haring doorheen kan gaan.

Het geslacht W. (Balaena) heeft geen rugvin en geen huidplooien aan den buik, doch zeer lange baarden. Hiertoe behoort de gewone of Groenlandsche W. (B. mysticetn.s, plaat Walvisschen fig. 3), die ter weerszijden meer dan 300 baarden heeft, waarvan de grootste 4 a 5 m. lang en van onderen ⅓ m. breed zijn. Kleur van boven zwart, van onderen meestal wit. Het dier kan 18 m. lang en 70.000 k.gr. zwaar worden, levert 30.000 k.gr. spek, 24.000 k.gr. traan en 1600 k.gr. balein. De waarde van zulk een dier is gemiddeld 6000 gulden. De walvischvangst heeft plaats met harpoenen aan lange lijnen of met ontplofbare kogels.

Vroeger was zij in handen der Hollanders, tegenwoordig grootendeels in die van Amerikanen. Het geslacht vinvisch (Balaenoptera) heeft eene vetvin op den rug achter het midden van het lichaam en van de onderkaak loopen talrijke huidplooien over den hals, de borst en den buik. Het zijn nog reusachtiger dieren dan de vorige, die grootendeels in de Noordzee voorkomen, zooals de noorsche vinvisch (B. boöps), die 30 m. lang wordt. Wegens de geringere hoeveelheid spek en de kortere baarden wordt er minder jacht op gemaakt.

< >