Potvisch. (Phi/seter of 6atodon macrocephalus) Zoogdiersoort van de orde der Walvischachtigen, Getacea, en van de familie der Delphinoidea, welke door zijn grootte en betrekkelijk groot hoofd, dat ongeveer een derde van het geheele lichaam inneemt, tot de eigenlijke walvisschen nadert, terwijl het groot aantal tanden en het enkelvoudig blaasgat ook op verwantschap met de dolfijnen wijst; in de onderkaak staan 20 tot 27 paren dikke, kegelvormige, 20—25 lange tanden; ook in de bovenkaak komen tanden voor, 8 aan weerskanten, doch deze zijn klein; de voorwaartsche sterke welving van het hoofd wordt teweeggebracht doordat vóór den schedel en boven de kaakbeenderen, door uitspringende kammen der beenderen en peesachtige uitbreidingen, een ruimte wordt gevormd, die uit een aantal onderling gemeenschap hebbende holten bestaat, die met olie (sperma c e t i) gevuld zijn, waarvan een gedeelte bij bekoeling stolt. Behalve Catodon macrocephalus is geen andere soort van potvisch bekend; zij leven in de Noordzee en den Atl.
Ocean, in scholen van 50 stuks bijeen, minder noordelijk dan de walvisschen; ook in andere zeeen worden zij aangetroffen; hun voedsel bestaat uit cephalopoden en visschen; het mannetje wordt tot 20, het wijfje tot 12 M.; het dier zwemt met verbazende snelheid en kan zelfs een snel varende stoomboot bijhouden; het werd vroeger ter wille van de spermaceti of walschot, waarvan spermaceti-kaarsen werden gemaakt, op groote schaal gejaagd ; in de ingewanden scheidt zich een stof af, die als ambre gris of ambergrijs in den handel wordt gebracht en als parfu. merie op de toilettafel voorkomt. In plaats van de genoemde soort worden door sommige dierkundigen vier soorten onderscheiden, n.l. de cylinder-cachelot, Physeter cylindricus, de snuit-cachelot, P. microps, de bultcachelot, P. trump a, de hoekige cachelot, P. polycvphus, die door anderen echter als louter variëteiten van Catodon macrocephalus worden beschouwd. Cachelots, Physeter antequus Gkrv., nagenoeg van de grootte der hedendaagsche, leefden reeds in het laatste gedeelte van het tertiaire tijdvak.