Gepubliceerd op 20-01-2021

Cetacea

betekenis & definitie

Walvischachtigen. Afdeeling (orde) van de klasse dor Zoogdieren, bevattende zoogdieren die de gedaante van een visch hebben; het lichaam is spoelvormig, zonder eigenlijken hals, en loopt uit in een overdwars geplaatste staartvin; door deze gedaante zijn zij in staat zich met groote snelheid in het water voort te bewegen; behalve den staart hebben de C. als voortbewegingsorganen twee voorste ledematen, eindigende in vinnen, welke bestaan uit vijf rijen, of vingers met een grooter getal vingerkootjes dan bij andere, zoogdieren; deze rijen van kootjes zijn geheel door de huid overdekt en bezitten nimmer nagels; achterste ledematen ontbreken; bij vele soorten komt een rugvin voor.

In de meeste andere opzichten vertoonen zich de C. als ware zoogdieren; de staart, hoewel in een vin veranderd, is een ware zoogdierstaart, zonder steunbeenderen; zij halen adem door longen, de neusgaten, waardoor de in- en uitademing geschiedt zijn niet geplaatst aan het vooreinde maar op de bovenvlakte van het hoofd, waar de neuskokers hetzij een enkele of een dubbele opening hebben, meestal blaas- of spuitgaten geheeten, omdat bij de krachtige uitademing de uitgedreven lucht een aanmerkelijke hoeveelheid waterdamp medevoert, die zich op een afstand als een waterstraal vertoont; zij bezitten warm bloed, brengen levende jongen ter wereld, en zogen deze, waartoe twee achterwaarts, terzijde van den aars geplaatste melkklierendienen; hoewel de beenderen sponsachtiger en lichter zijn als bij de zoogdieren, openbaart zich in het skelet niettemin de zoogdiortype; uitwendige oorschelpen ontbreken, evenals bij sommige knaagdieren en de meeste zeehonden; de huid is geheel naakt; alle weefsels, inzonderheid echter de dikke ohderhuidslaag, bevatten een aanmerkelijke hoeveelheid vet, hetgeen, evenals de sponsachtigheid der mede van vet doordrongen beenderen, het soortelijk gewicht dezer dieren helpt verminderen, terwijl de dikke speklaag der huid hen voor afkoeling bewaart. De C. belmoren voorts tot de dieren wier hersenen het meest ontwikkeld zijn; de kleine hersenen worden bijna geheel door de groote overdekt; in getal windingen aan de oppervlakte der groote halfronden overtreffen de walvischachtigen zelfs den mensch. Alle C. voeden zich met dierlijk voedsel, hoewel niet allen in het bezit zijn van tanden; waar deze aanwezig zijn komen zij meestal in grooten getale voor en zijn zij in een groeve der kaken ingeplant. Gewoonlijk zwemmen de dieren dezer orde bij troepen, die door een oud mannetjes-dier worden aangevoerd. Vertegenwoordigers komen voor in alle zeeën, de meeste echter in de poolzeeën en in de zeeën van het koudere deel der gematigde zone De onderafdeelingen dezer orde zijn de familiën der Balaenodea (walvisch, vïnvisch), Delphinoidea (cachelot, dolfijn, narwal). Door velen worden ook de Sirenen, Sirenia (zie aldaar) tot de Cetaceeën gerekend.

< >