Gepubliceerd op 29-01-2021

Ubbo emminus

betekenis & definitie

Neder! geschiedschrijver, i geb in Oost-Friesland, 5 Dec. 1547, studeerde te Rostock in godgeleerdheid, geschiedenis, genees- en wiskunde, ging in 1575 naar Frankrijk, bereisde Duitschland, doorliep te Genève een leercursus van Beza en werd na zijn terugkeer (1579) benoemd tot rector der Lat'qnsche school te Norden. Weigerachtig om de Augsburgsche geloofsbelijdenis te onderteekenen, verloor hij deze betrekking, werd echter het volgende jaar rector te Leer, 6 jaar later te Groningen en zag zich in 1614 bij de stichting der hoogeschool te Groningen tot hoogleeraar in de geschiedenis en in het grieksch aangesteld. Hij was de eerste rector magnificus van genoemde hoogeschoo', werd kort voor zijn dood benoemd tot revisor van de vertaling v/h Nieuwe Testament en der Apocryphe Boeken en overleed 9 Dec. 1625. Hij schreef: Berum FrisiearumHistoriae decades I— VI (1596—1616), in 1616 opnieuw in folio uitgegeven onder den titel: Berum Frisicarum Historiu. distiuctu in decades sex, kritische behandeling der met fabelen doorwevene geschiedenis van Friesland, met hevigheid aangevallen door Suffridus Petri en Bernardus Furmerius, vurige verdedigers van ongerijmde overleveringen en sproken, door E beantwoord in: Befufatin Apologetica, sire de origine et antiquitute Frtsiornm ceritatis assertio, contra Siiffritlum Petri et Bernardiim Fiirmerium, huj'us geittis hisforicos (1603) Verder zag van E’s hand het het licht: Een gruutlick Bericht ron der Lere ' Und der Geist tics Frtzl-etters Dacid Joris, nth rijnen Schriften anti IVereken flijtich und getrouirelijck rormtetl, tho icurschouicen aller fromen christgelb/igen Herten (1597, in het Nederlaudsch vertaald in 1599), nadat ook dit werk van verschillende zijden bestreden was, weerlegde E. de aangeroerde argumenten in: Den Davidjorischeu geest en leereit en leere I breeder ende irhltloopiger ontdekt ende grond’ Iijker verkluert tegen den vermomden, schaemtlosen I). Andreus Hugge/mumzoon enz. (1003). Belangrijker is verder het boek: De Agro Frisiue inter Amasiin et Luricum fiumina detpue urbe Groningaua in agro eotlem et de jure utriusqiie syntagma (1605, 1616 en 1646), alsook: De Frisia et Frisiorum liepubliea, deqne ciritatihas, foris et ricis inter Flertiin et l'isurgim /lumintt libri aliqaot (1619), ook opgenomen in de uitgave van 1616 der Bemin Frisicarum decades: verder moeten van E 's geschriften vermeld : Opus chronologiciim novum (1619), CJtronoloyia reruin romanarnm cum serie consilium (1619), Appendix genealogiea (1620), Gnilhelmus Ludovicus comes Eussovius, seu de rita, genlis et morte hujiis comifis etc. (1621), Vetus Graecia illustratu (1628). Xatales Actttlemiae iUustrium ac potentium Gruuiut/ae et Chumelandne Ordiutim auspiciis (1654). en Meuuoitis Altingii rita. (1723); omstreeks een eeuw na zijn dood verschenen nog van hem : Vbhonis Emmii, viri olim lontje celeberrimi Historiu uostri temporis. In qua duplex confrorersia : altera inter comitem Frisiue Orientulis et ciritatem Embthinam separatim; altera inter comitem et coinitufis Ordiues etc. (1732), een werk dat in 1773 te Auricli door heulslianden verbrand werd; ook bestaat er nog van hem een handschrift: Vindiciae Juris poynti contra usurpationem iniquam comifis usque tal uunuui UitiS. In zijn laatste levensdagen hield hij zich oezig mot het schrijven van eene geschiedenis van Philippus van Macedonië. E. hield briefwisseling met de meest beroemde mannen van zijn tijd, zooals Scaliger, Thysius, Henrieus Alt.ingh, Dousa, Gomarus, Arminius, Heinzius, Gruterus enz. Vele zijner geschiedwerken hebben nog heden waarde.