Gepubliceerd op 14-03-2021

Tuig

betekenis & definitie

omvat alle stukken, meest uit leder gemaakt, waardoor de trek- en draagkracht van paarden en lastdieren aangewend kan worden. Het beste materiaal voor het maken van tuigen geeft de goed gelooide huid van jonge stieren of koeien.

1. Voor rijpaarden bestaat het tuig uit zadel met toebehooren (zie art. Zadel) en hoofdstel. Het hoofdstel omvat kopstuk, frondeel, neusriem, keelriem, de twee kaakstukken, waaraan bevestigd zijn de bitstooten met stang, trens en teugels. Men gebruikt het hoofdstel met of zonder martingale (lederen riem, die aan den singel vastgemaakt, tusschen de voorbeenen gaat, en eindigt in twee takken, ieder voorzien van een ring, waar de teugels doorheengaan). De stang of toom is het metalen werktuig, dat de paarden in den mond krijgen; het bestaat hoofdzakelijk uit mondstuk, takken en kinketting; het mondstuk kan zijn: stijf of vouwbaar (zooals in z.g. Pelham-stang); in het eerste geval is het recht of min of meer gebogen voor de vrije beweging van de tong, vandaar de naam tongvrijheid aan de buiging gegeven. De takken zijn de hefboomen aan de uiteinden van het mondstuk; dit kan soms over een kort eind glijden langs de takken, men heeft dan een pompstang. Aan de bovenste takken worden de bitstooten en aan de onderste de teugels bevestigd. De stang rust met het mondstuk op de z.g. lagen van den mond, tandelooze randen, die aan de onderkaken van het paard voorkomen. Zij werkt daar als een hefboom van de tweede soort, waarvan het steunpunt wordt bepaald door de bitstooten en den kinketting; het lastpunt rust op de lagen, terwijl de kracht, door de teugels uitgeoefend, haar aangrijpingspunt vindt aan de ringen van de onderste takken. De werking van dezen hefboom, waarvan de kracht vergroot kan worden door de kinketting korter te maken, of door stangen te nemen met lange ondertakken, berust op het open houden van den mond van het paard, waardoor de voor het besturen noodige buigzaamheid in hoofd en halsspieren blijft behouden.

Er bestaan een groot aantal stangen: Pelhamstangen, waarvan het mondstuk uit twee stukken bestaat, door een scharnier verbonden; stangen met aanhangsels, die het paard beletten de stang tusschen de tanden te nemen, en daardoor de hefboomwerking te beletten; pompstangen, waar het mondstuk eenigszins op en neer kan gaan; stangen voor paarden, die de tong laten hangen, met een plaat verbonden aan de tongvrijheid; de Schönbecksche stang zonder kinketting; de stangen van Spoor, waarbij stang en trens verbonden zijn, van Thouvenin, enz. De beide laatsten bieden door de gemakkelijke wijize van bevestiging, voor ’t gebruik in het leger vele voordeelen.

Bij de trens mist men de hefboomwerking van de stang; het is dan ook in den mond van het paard een veel zachter werktuig. Het bestaat uit een mondstuk, voorzien van twee ringen, waaraan de bitstooten en de teugels worden gegespt. Soms zijn ook aan de uiteinden van het mondstuk, dwarsstukken, snorren genaamd, of metalen platen aangebracht, om te beletten dat de ringen in den mond komen. Het mondstuk bestaat soms uit twee of meer stukken, met scharnieren onderling verbonden, of uit een ketting, al of niet omgeven door leder of gummi om de lagen niet te verwonden.

2. Bij de tuigen voor paarden als trekdieren gebruikt, komt het hoofdstel overeen met dat in het vorig geval, alléén zijn aan de kaakstukken meestal oogkleppen aangebracht, die noodzakelijk voor schichtige paarden, volkomen nutteloos en zelfs schadelijk zijn voor kalme paarden of voor werkpaarden. Het tuig bestaat verder uit het gareel met de beugelijzers, van haken voor de strengen en ringen voor de teugels voorzien; voorts hebben we het schoftzadel, waardoor de draagriem, die de hoornen van het lemoen ophoudt, gestoken wordt, en die onder den buik vastgegespt wordt aan den singel. Van het schoftzadel gaat, over den rug naar den staart, de staartriem, die het zadel op zijn plaats bevestigt en tevens dient als passant voor de zweef- of slagriem, die het slaan met de achterbeenen belet, en gaande langs de heupen, den broekriem op hoogte houdt; met dezen zet het paard den last terug, of houdt hem op. In plaats van gareel gebruikt men veelal een breeden borstriem: het paard trekt dan met zijn borst, terwijl bij een gareel, dat zich dan ook meer eigent voor trekken van zware lasten, de kracht van de schouders in aanmerking komt. Verder blijven nog te vermelden de strengen en de teugels.

Als aanhangsel van het tuig noemen we nog den opzetteugel, kleine riem, die aan het zadel vastgehecht, loopt aan weerszijden van het hoofd van het paard, en eindigt in de ringen van een lichte trens, die in den mond ligt. De bedoeling ervan is, hoofd en hals opgericht te houden; te sterk aangehaald, en dat ziet men veelal, is hij echter voor het paard een martelwerktuig, die het dwingt zijn hoofd en zijn hals in een onnatuurlijke houding te plaatsen, en de achterhand te belasten, welke dan overmatig vermoeid wordt.

Van belang* is ook nog de richting, waarin aan de strengen getrokken wordt: op volkomen gladden weg zou de horizontale richting de meest voordeelige zijn, maar in werkelijkheid moet een deel van de kracht aangewend worden, om den last over de oneffenheden heen te lichten. Zwaarte van den last, hoedanigheid van den weg bepalen dus den hoek, dien de strengen moeten maken met de horizontale richting, om een zoo nuttig mogelijk effect te verkrijgen. Wil een tuig goede diensten doen, dan moet het goed passend zijn, en het is juist een kunst, het paard zoo in te spannen, dat al zijn3 krachten op de meest nuttige wijze aangewend worden.

Met een enkel woord kunnen we melding maken van de tuigen voor trekvee. In tegenstelling met het paard, bezitten ossen sterkere hals- en nekspieren; ossen worden dan ook zoo ingespannen, dat die krachten meer tot haar recht komen, hetzij dat men jukken gebruikt, die vóór of achter de horens geplaatst worden, hetzij dat men een breeden en stevig opgevulden band voor de schoft legt; hij wordt op zijn plaats gehouden door een halsriem, en aan zijn uiteinde worden de strengen vastgehaakt. Gareeltuigen, zooals bij paarden, eigenen zich hier minder. Stang of trens worden niet gebruikt, en voornamelijk met de stem van den wagenmenner wordt de bespanning gestuurd.

3. Gebruikt bij lastdieren als paarden, muilezels of ezels, voor het dragen van ammunitie of gewonden, hetgeen in koloniale oorlogen veelvuldig voorkomt, dan bestaat het tuig uit hoofdstel met of zonder oogkleppen en een pakzadel, waarvan de panden dikpolsterd zijn, en waaraan vaak voor het transporteeren van gewonden draagstoelen bevestigd zijn. Zie ook Toom.