Gepubliceerd op 23-02-2021

Leder

betekenis & definitie

leer, dierenhuid, welke door looien buigzaam en duurzaam gemaakt is. Het L. kenmerkt zich door groote vastheid, buigzaamheid en zachtheid en verschilt van de ongelooide dierenhuid vooral hierdoor, dat het grooter weerstand biedt aan invloeden die deze laatsten tot verrotting zouden doen overgaan.

De dierenhuid wordt in leer veranderd door haar te onderwerpen aan een reeks werkingen, die tezamen looien worden genoemd. In den ruimsten zin verstaat men onder leer niets anders dan een huid, waarin men door het een of ander middel het aaneenkleven der vezels gedurende het drogen verhinderd heeft.

Onder de huiden, die voor de lederbereiding dienen, nemen die der runderen een eerste plaats in; de huiden van paarden en ezels zijn wegens haar geringere vastheid en andere redenen minder geschat. De ervaring heeft geleerd, dat de huiden van wilde runderen van veel beter kwaliteit zijn dan die van tamme. De huiden van stieren en ossen leveren het dikste en sterkste leer, dat vooral als zoolleder voor schoeisel wordt gebruikt. In ruwen of onbewerkten toestand worden deze huiden groene huiden genoemd. De koeienhuiden leveren dunner en losser leder; het wordt koeleder genoemd. De huiden v. kalveren zijn dunner dan die van koeien, doch dikker dan die van de meeste overige zoogdieren; zij leveren een zeer taai en tevens zacht en buigzaam leer, ’t kalfsleer, dat vooral voor bovenleer van schoenen (werkleer) gebruikt wordt; terwijl de stierhuiden en de dikste koehuiden voor de bereiding van zwaar leer of zoolleer dienen.

De paardenhuiden zijn dun en leveren een leersoort, die bijna uitsluitend voor zadelmakerswerk gebezigd wordt. De schapenhuiden leveren leer van geringere sterkte voor boekbinderswerk, voor ’t bereiden van gewast leder, gekleurd leder enz. De huiden van lammeren en jonge geiten leveren leder voor handschoenen; de huiden van volwassen geiten zijn de beste grondstof voor de bereiding van saffiaan en marokijn. Huiden van herten en reeën, alsmede van gemzen worden in den regel tot zeemleer verwerkt. Varkens leveren een dunne, uiterst stevige leersoort, die vooral voor de bovenbekleeding van zadels wordt gebruikt. Het zeehondenleer wordt wegens zijn groote vastheid vooral voor het omboorden van zadelmakerswerk gebezigd.

Het leerlooien bestaat uit

I) voorbereidende bewerkingen,

II) het eigenlijke looien en

III) het opmaken en touwen of het toebereiden der gelooide huiden tot verschillende handelswaren.

I. De voorbereidende bewerkingen bestaan uit
1) het weeken,
2) het schoonmaken van de vleeschzijde,
3) het schoonmaken van de haarzijde, en
4) het drijven of zwellen der schoongemaakte huiden.

Het weeken heeft ten doel de huid gelijkmatig week te maken, zoodat men haar naar verkiezing kan uitrekken en buigen, zonder dat er barsten ontstaan. De beide volgende operaties hebben de afzondering van het corium (zie Huid) ten doel; het schoonmaken van de vleeschzijde geschiedt op een schaafboom met een schaafijzer; het schoonmaken van de haarzijde, d. i. het losmaken en wegnemen van de epidermis (zie Huid) met de haarwortels, kan op tweeërlei manier geschieden, n.l. door bijtende middelen (kalkmelk, looierskalk) aan te wenden, en door een lichten graad van rotting op te wekken; dit laatste, zweeten genoemd, doet men alleen bij zoolleer. Het zwellen der schoongemaakte huiden geschiedt gedeeltelijk met het doel om de kalk, die in de huiden als koolzure kalk, kalkzeep, of kalk-albuminaat achtergebleven is, te verwijderen, gedeeltelijk ook met het doel om de eigenlijke leervezels door endosmose of dialyse te doen opzwellen en ze beter geschikt te maken tot het binnendringen van de looistofhoudende vloeistof. Daartoe dompelt men de schoongemaakte huiden in het zwelvocht (drijf- of zwelkleur of zwelder), d. i. in een zure vloeistof, die door de gisting van gebroken gerst of tarwezemels bereid wordt en welker werkzame bestanddeelen hoofdzakelijk propioonzuur, melkzuur en boterzuur zijn. Als men de schoongemaakte huiden, blooten genoemd, met deze vloeistof behandelt, zullen de daarin voorkomende zuren de in de huiden achtergebleven kalk oplossen en de in water oplosbare kalkzouten worden door de nu volgende uitwassching volkomen verwijderd. Het zwellen heeft plaats in de lafkuip of zwelkuil (het zwellen van voor zoolleer bestemde huiden dikwijls eenvoudig in een oud, zuur geworden runaftreksel, dat een groote hoeveelheid melkzuur en boter bevat en roode zwelder wordt genoemd).

De blooten worden eerst in een op deze wijze bereide vloeistof gebracht, die met veel water verdund is; terwijl zij daarna met geconcentreerde roode zwelder behandeld worden. Na verloop van 12 a 14 dagen heeft het zwellen op een voldoende wijze plaats gehad.

II. Het looien

Men onderscheidt rood- of runlooierij, zeemtouwerij en mineraallooierij; bij deze methoden worden voor het looien respectievelijk plantaardige, dierlijke en minerale looistoffen gebruikt.

1) De rood- of runlooierij heeft de bereiding van rood- of rungaar leer ten doel. De plantaardige zelfstandigheden waarmee de runlooier looit moeten als hoofdbestanddeel een samentrekkende stof bevatten, die looizuur (looistof, tannine) wordt genoemd. Door de voorbereidende bewerkingen is de eigenlijke lederhuid zoover ontbloot en losgemaakt, dat de looistof er gemakkelijk in kan doordringen. De verzadiging met looistof kan op twee verschillende manieren plaats hebben. Ten eerste door de huiden met lagen run (fijngemalen eikenschors) in kuilen of kuipen op te standen. Deze methode wordt vooral bij zoolle Jden gevolgd. Kuilen of looikuilen zijn waterdichte bakken van eiken of vurenhout, die in den bodem ingegraven zijn; soms worden zij vervangen door ronde kuipen. De hoeveelheid run die voor het volledig looien van een huid vereischt wordt, hangt van de kwaliteit van deze huid af. De looiers rekenen dat de benoodigde hoeveelheid run gelijk is aan vier a zes maal het gewicht van de droge huid. De huid is rungaar, wanneer zij, na met een scherp mes te zijn óoorgesneden, een gelijkvormige doorsnijdingsoppervlakte vertoont, die vrij is van vleeschachtige of hoornachtige strepen. Wanneer de huid langzaam gebogen wordt, moet zij niet breken en mogen er aan de nerfzijde geen barsten ontstaan; als dit wel het geval is, wordt het leder nerfbreukig genoemd. De tweede wijze van looien, het looien in runaftreksels, wordt vooral bij minder sterke huiden gevolgd en kan snel-looierij worden genoemd. Het snelst heeft het looiingsproces plaats wanneer men de huiden onder het looien in gedurige beweging houdt; dikke huiden worden op deze wijze in 1—2 weken, dunne in enkele uren gelooid. Het looien in den kuil levert echter het sterkste en duurzaamste leer. Tegenwoordig worden dikwijls beide methoden gecombineerd; daarbij worden de huiden eerst in runvocht aangelooid en voorts in den kuil uitgeloofd; zoodoende verkrijgt men in betrekkelijk korten tijd een goede soort leer, dat het geheel in den kuil gelooide leer dicht nabijkomt.

De runlooierij is de omvangrijks te tak der looi-industrie; zij levert zoolleer, overleer, juchtleer (gebruikt voor het inbinden van boeken, voor schoeisel, riemen, tasschen enz.), saffraan-, marokijn- of turksch leer (geverfd in verfkuipen of met behulp van borstels), corduaan- of spaanseh leer, verlakt leer, enz.

2) Door de zeemtouwerij, welke met looistoffen van dierlijken oorsprong werkt, worden hoofdzakelijk de huiden van herten, elanden, reeën, hamels, schapen, soms ook kalfsvellen, bovendien ook ossenhuiden (voor riemen, koppels en bandelieren van militairen) in zeemgaar leder of zeemleder veranderd. Het looimiddel, dat hierbij gebruikt wordt, is vet of traan. Daar dit leder door water niet ontlooid wordt en derhalve zonder nadeelig gevolg gewassehen kan worden, noemt men het ook wel waschleder. De huiden, die voor de zeemtouwerij bestemd zijn, worden met een stomp mes (stootmes) van de haren ontdaan; tevens wordt, zoo noodig, ook de oppervlakkige laag, die aan de nerfzijde gelegen is, verwijderd. Nadat de huiden op deze wijze schoongemaakt zijn, worden zij in een verzuurd zemelenbad geplaatst, om ze van de voor ’t ontharen gebezigde kalk te bevrijden en om ze te doen zwellen. Zoodra deze bewerking afgeloopen is worden de huiden uitgewrongen, met vet besmeerd en in een voltoestel geplaatst om daarin met het vet doordrongen (d. i. gelooid) te worden. Daartoe breidt men de huiden, met de nerfzijde naar boven, op een tafel uit, bestrijkt ze met traan (of olie), draait ze ineen en legt ze in den trog van een volmolen,, overeenkomende met dien, welke door de lakenfabrikanten wordt gebruit. Zij worden daarin gedurende twee of drie uur aan de werking van zware hamers of stampers blootgesteld; intusschen haalt men ze er van tijd tot tijd uit en laat ze gedurende eenigen tijd aan de lucht liggen, om ze vervolgens opnieuw met vet te besmeren en met de volhamers te bewerken. Door de telkens herhaalde blootstelling aan de lucht verliezen de huiden allengs het daarin voorkomende water; naarmate dit water verdampt, komt er olie voor in de plaats. De huiden blijven aan de lucht blootgesteld, totdat haar buitenste oppervlakte droog schijnt te zijn. Daarna worden ze in het verwarmingsvertrek gebracht, op een linnen doek, die op den vloer is uitgebreid, geworpen, zoodat er een kegelvormige hoop ontstaat, die zorgvuldig toegedekt en aan zichzelf overgelaten wordt om te gisten. Na de gisting is een groot deel van de aan het leder toegevoegde hoeveelheid vet nog in onverbonden toestand daarin aanwezig; dit vet wordt door een lauwwarme potaschoplossing aan het leder ontnomen.
3) De mineraallooierij, bij welke minerale looistoffen worden gebruikt, heeft twee methoden die op groote schaal worden gevolgd, n.l. de aluin- of witlooierij en de chroomlooierij. De eerste brengt de verandering van huiden in leder teweeg door deze bloot te stellen aan de werking van sommige aluminiumzouten. Het product dezer looimethode wordt aluinof witgaar leer genoemd. Bij de gewone witlooierij worden vooral schapen- of hamelvellen, doch ook wel geitenhuiden als grondstoffen gebruikt. Een groote zorgvuldigheid bij de voorbereiding der huiden is een noodzakeiijk vereischte, omdat het witgaar leder een witte kleur en een fijne nerf moet hebben en zeer lenig moet zijn. Voor het overige komen de bewerkingen overeen met die, waardoor het rungaar leder tot het looien wordt voorbereid. Om het vet zoo volledig mogelijk uit de huiden te verwijderen, worden de van haar beroofde huiden in de z.g. rottende kalkkuip gebracht. Deze naam wordt gegeven aan een met kalkmelk gevulden bak, waarin zich, tengevolge van het veelvuldig gebruik, een groote hoeveelheid stoffen van dierlijken oorsprong hebben opgehoopt, die onder medewerking van de kalk langzamerhand ontleed worden en dientengevolge ammonia ontwikkelen. Hierdoor wordt een vrij groote hoeveelheid vet uit de huiden verwijderd. Om te zwellen worden de huiden 2 à 3 dagen lang in een zemelen bad geplaatst, daarna in water uitgespoeld, en dan in de vloeistof gebracht die ze in leder moet veranderen (een oplossing van ¾ kilogr. aluin en 3/10 kilogr. keukenzout in 22½ liter water).

III. Het opmaken of touwen

Vele leersoorten en inzonderheid de rungare, moeten, vóórdat zij als leder in den handel gebracht kunnen worden, nog eenige bewerkingen ondergaan, die onder den naam leertouwen worden samengevat en dienen, om het leder een fraaier voorkomen te verschaffen, of om het voor sommige doeleinden beter geschikt te maken. Deze bewerkingen zijn niet gelijk voor alle soorten van leer, maar hangen van hare eigenschappen en van hare bestemming af. Het eenvoudigst is de toebereiding van het zoolleder, waaraan door mechanische bewerkingen en vooral door hameren een graad van dichtheid gegeven wordt. De wijze van toebereiding van het overleer is veel samengestelder en hangt af van het doel, waarvoor het leder moet dienen. De eerste mechanische bewerking, die de genoemde ledersoort in den regel ondergaan moet, is het zoogenaamde plooien of valseu; zij heeft ten doel, de overtollige, uitstekende vezels, knobbels en korsten van de vleeschzijde der huid te verwijderen, om aan de gelooide huid een volkomen gelijkmatige dikte te geven en haar de zachtheid en buigzaamheid te verschaffen, die voor het leder in verscheidene gevallen een vereischte is. Daartoe wordt de huid met het valsmes geschaafd.

Bij het toebereiden van geiten-, lams- en schaapleder voor handschoenmakers, portefeuille-fabrikanten enz. wordt de huid gevalst, na op een gepolijste marmeren plaat uitgespannen te zijn; alle oneffenheden van de huid worden weggenomen met het valsmes, dat plat op de huid nedergelegd en in boogvormige richting bewogen wordt. Het gladschuiven of slichten geschiedt met hetzelfde doel als het valsen. Het krispelen dient om de nerf van het leder beter te doen uitkomen, het leder een gelijkmatig en fraai voorkomen te geven, en om het meer buigzaam te maken; het hiervoor dienend werktuig (het krispelhout), is van hard hout, circa 30 centim. lang en 10—12 centim. breed; aan de bovenzijde is het vlak en effen, aan de onderzijde gewelfd en in het midden dikker dan aan de beide einden, bovendien van dwarse groeven voorzien. Het leder dat gekrispeld moet worden, wordt op een tafel bevestigd, het deel dat men bewerken zal wordt omgebogen, het krispelhout wordt door den arbeider op de omhoogstaande plooi gelegd en over het leder heen en weer bewogen, totdat de natuurlijke nerf van de huid op gelijkmatige wijze weer te voorschijn komt; het aldus bewerkte leer heet gegreineerd, gekorreld of gekrispeld leer. Wanneer het leer een bijzonder sterken glans moet hebben, gelijk in den regel bij gekleurd leer het geval is, dan wordt het na het krispelen nog gepantoffeld, d. i. het wordt, onderwijl het met de nerfzijde naar boven op een tafel ligt uitgespreid, met het pantoffelmes op soortgelijke wijze behandeld als met het krispelhout; dit pantoffelmes is aan den onderkant niet gegroefd maar daar ter plaatse met kurk bekleed, die aan den buitenkant goed glad gemaakt is. Het pantoffelen geeft niet alleen aan de nerfzijde glans, maar verschaft ook aan de vleeschzijde een zacht, fluweelachtig voorkomen (gepantoffeld leer).

Om het leder gelijkmatig uit te rekken, en om de vouwen en andere oneffenheden, die door het ongelijkmatig inkrimpen bij het drogen ontstaan zijn, te verwijderen, wordt het bevochtigd op een tafel uitgestreken. Deze bewerking heeft plaats met het stomp strijkmes, dat met een houten handvatsel voorzien is en in loodrechte richting over het op een tafel liggend leder wordt heenbewogen. Een der laatste bewerkingen, die het bovenleder ondergaan moet, om volledig toebereid te zijn, is het invetten, waardoor het een eigenaardige zachtheid en buigzaamheid verkrijgt. Gewoonlijk gebruikt men daartoe het z.g. looiersvet; dit vet is traan, die eenige veranderingen heeft ondergaan, terwijl zij voor de zeemtouwerij werd gebruikt, en die met potaschoplossing weer uit de gelooide vellen is afgescheiden. Het invetten moet plaats hebben terwijl de huid in vochtigen toestand verkeert. Het leer, dat voor schoenen en laarzen bestemd is, wordt in den regel op de vleeschzijde zwart geverfd met een oplossing van ijzerzout, nadat het van te voren met versche, vochtige run is ingewreven; vervolgens wordt het ingesmeerd met een mengsel van vetten, zwartsel, zeep en ijzervitriool, en eindelijk nog met talk en lijmoplossing. Dikke, gelooide of ongelooide huiden worden tegenwoordig dikwijls gespleten of gespouwen, d. i. in twee lagen verdeeld, die voor verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden; de laag, waarop de nerfzijde voorkomt, wordt bijv. tot marokijn of verlakt leer, en die, waarop de vleeschzijde aanwezig is, tot zeemleder of zoolleder verwerkt.