de kunde op zee den weg te vinden. Hiervoor heeft men voornamelijk noodig: zeekaarten, een kompas, een sextant of octant (zie Octant; een instrument om ook de hoogte van een hemellichaam te meten), een Zeemans-AImanak, een tijdmeter, een log.
Een zeekaart is wat een landkaart voor A land is: een afbeelding van de zee (oppervlakte) met haar diepten, banken en klippen; van het land komt er de kuststrook op mfet Je bizonderheden: kustplaatsen, hooge bergen, vuurtorens, bakens en boeien (in de zeegaten zijn de rijen boeien als A ware de straten eener stad) welke voor het aandoen van land van belang zijn te weten. Op de zeekaart is een (bolvormig) gedeelte der aarde als ’t ware uitgelegd tot een plat vlak; hierbij worden dan de meridianen en parallellen rechte lijnen, die elkaar rechthoekig snijden, waarbij het Noorden boven aan de kaart, het Zuiden beneden, het Oosten rechts, het Westen links komt. De gedeelten der aarde op lage breedte (nabij den Evenaar ^ 8° benoorden en bezuiden) zullen door het procédé weinig, die op hooge breedte (vooral bij de Polen) zeer veel, als ’t ware uit elkaar gerekt zijn, doch om dat gebrek der configuratie te verhelpen, en kleine gedeelten op zich zelf goed, d. i. een juiste voorstelling, te doen zijn, verlengt men de ruiten der kaart naar de Polen (naar boven) toe meer en meer, volgens de methode der toenemende of vergrootende breedte (Mercatores projectie, zie Mercator). Het kompas is, in algemeene termen, een doos met een pen in 7t midden des bodems, waarop een (kompas)roos-schijf in 32 of meer gelijke deelen verdeeld, die aan den onderkant als middell. een magneet heeft. Daar deze magneet(naald) altijd nagenoeg naar het Noorden wijst, zal de hoek dien de kiel van het schip met het Noorden der kompasroos maakt, den koers aangeven, en heeft men alzoo slechts dien hoek op de kaart af te zetten (waar z. a. gezegd de Meridianen de Noord-Zuid lijnen zijn) om den weg van het schip ook als rechte lijn op de kaart te hebben. Deze hoek nu wordt dadelijk afgelezen op het kompas, omdat in de doos een streep (zeilstreep) de richting der kiel aangeeft.
Draait het schip, zoo gaat die streep dichter of verder van het Noorden der roos, omdat het N. altijd in één richting blijft wijzen. De kompasroos is als ’t ware de kim (in ?t dagelijksch leven: horizon) in ’t klein: Noord, Oost, Zuid en West zijn de hoofdstreken; daar tusschen liggen Noord-Oost, Zuid-Oost, Zuid-West en N.-W. (zie Kompas). De hoogte van een hemellichaam is de verticale afstand in graden, langs den hemelboog, tot aan de kim. Hiermede en met de rechte opklimming (AR, ascencio recte) en declinatie van hetzelve (die elk jaar, dag voor dag en per 3 uur in den Zeemans-Almanak zijn opgegeven) wordt volgens de bolvormige trigonometrie de tijd aan boord en dan met behulp van den tijdmeter, de lengte van het schip gevonden. Immers daar de aarde in 24 uur één omwenteling maakt en dus 360 ’ doorloopt, is 24 uur = 360° of 1 uur = 15c; zooveel uren, minuten en seconden men dus aan boord vóór of na is met (later of vroeger dan) den tijdmeter, en gesteld deze gaf precies den tijd te Greenwich aan, zooveel X 15° = een afstand dus in aardboog is men Oost of West van Greenwich. De plaats van een stad of dorp, en dus ook van een schip, wordt door lengte en breedte bepaald.
De lengte vindt men z. a. gezegd door hoogte van een hemellichaam (waartoe uit den aard der zaak de Zon voornamelijk dient) en den tijdmeter; de Breedte nu wordt eiken dag op den middag door de Zonsmeridiaanshoogte (hooger komt de Zon dien dag niet) en hare declinatie, zonder veel moeite, gevonden. Eiken dag bepaalt men de plaats van het schip: d. i. men berekent lengte en breedte („bestek opmaken”) en zet die op de kaart af.Een tijdmeter is een uitmuntend loopend groot horloge, dat met groote zorg aan boord wordt behandeld, omdat het steeds nauwkeurig den tijd van Greenwich moet aangeven. Onze en trouwens de meeste kaarten zijn gemaakt, d.i. onze meridianen rekenen, van af den meridiaan van Greenwich (0C). Omdat geen tijdmeter volmaakt is, worden verschil met Greenwichtijd en dagelijks verloop (stand en gang genoemd) nauwkeurig in rekening gebracht.
De log is een instrument om de vaart van het schip te meten, d.i.: hoeveel mijlen het in 4 uur aflegt. De zeemijl is bij de verschillende natiën verschillend; bij de Franschen is zij 5555.5 M., bij de Engelschen V4 geographische mijl, bij de Nederlanders de geogr. mijl = ruim 7407 M. (overeenkomende met 5400 geogr. mijl = 40.000.000 M., de omtrek der aarde). Weet men dus hoeveel mijl een schip in 24 uur heeft afgelegd en in welke richting (koers), dan heeft men die maar van af de plaats van den vorigen middag op de kaart af te zetten, om de plaats op den eigen middag te weten. Dit is: het gegist bestek opmaken, in onderscheiding van het verbeterd bestek, dat de plaats van het schip door observatie (lengte- en breedtebepaling) aangeeft. Beide bestekken verschillen meest altijd, omdat het schip door den stroom, die in volle zee moeilijk met juistheid is te bepalen, verleiert, d. i. uit den koers gedreven wordt. De meest gebruikelijke log is een houten driehoekig plankje, aan een der zijden (die rond is) met lood bezwaard voor het rechtop drijven; dit plankje is aan een dunne lijn bevestigd van een 100 M., welke op een rol (de logrol) is gewonden.
Werpt men nu het plankje in zee (met de noodige speling — loos — in de lijn) dan zal het plankje vrij wel op de plaats blijven, doch de lijn afwinden van de rol door de vaart van het schip. Een zandlooper geeft aan wanneer een zeker merk op de lijn door de hand van een helper gaat; is de zandlooper afgeloopen, zoo houdt men de lijn aan en het uitgeloopen gedeelte geeft de vaart van het schip, naar den maatstaf: dat wanneer het schip 1 mijl in 4 uur loopt, er in 30 sec. (de tijd van den zandlooper) 15.4 M. ruim zal zijn uitgeloopen van de lijn, of in 15 sec. (kleine zandlooper bij veel vaart) 7.7 M. (Zie Log en Loglijn).