Larynx, het orgaan waarin de stem gevormd wordt, ligt in het midden tusschen kin en borstbeen, ter hoogte van den 4den—6den halswervel, en is van boven aan het tongbeen, van onderen aan de luchtpijp, van achteren aan den wand der keelholte en aan den slokdarm, van voren aan verschillende spieren bevestigd. Het skelet van het strottenhoofd bestaat uit kraakbeenderen, die, ten minste bij den man op lateren leeftijd verbeenen.
Zij zijn: het schildvormige en het ringvormige kraakbeen, de bekervormige en Santorinische kraakbeenderen en het strottenklepje; deze vormen te zamen een holte of trechter. Van boven geven de rechter en linker tiende hersenzenuw (nervus vagus) de rechter en linker bovenste strottenhoofdzenuw af, die hoofdzakelijk gevoelszenuwen zijn voor de rechter en linker helft van het strottenhoofd; van onderen geven de nervi recurrentes zenuwdraden af aan de inwendige strottenhoofdspieren. Het benedenste kraakbeen is het ringkraakbeen, dat den vorm heeft van een zegelring met het breede gedeelte naar achteren geplaatst. Aan de zijkanten en de bovenkanten vindt men rechts en links een kleine gewrichtsholte; die aan de zijden zijn rond, die van boven ovaal met de lengterichting schuin van binnen voor naar achter buiten gericht. Boven het ringkraakbeen vindt men het schildvormige kraakbeen, dat uit twee platen bestaat, die elkaar vóór onder een meer of minder scherpen hoek ontmoeten. Het eerste is bij den man het geval (adamsappel), het laatste bij de vrouw.
Elk van deze platen heeft achter, boven en beneden een uitsteeksel. De benedenste rusten op de gewrichtskommen aan de zijvlakten van het ringvormige kraakbeen, de bovenste zijn verbonden aan het tongbeen. Door het schildkraakbeen en ringvormige kraakbeen wordt voor een groot deel de holte van het strottenhoofd gevormd. De bekervormige kraakbeentjes, twee in aantal, kan men zich het beste voorstellen als driezijdige pyramiden met uitgeholde zijvlakken. De drie zijvlakken zijn naar binnen, naar voren en zijwaarts, en naar achteren geplaatst. Van het grondvlak vormt de achterste naar buiten geplaatste hoek een gewricht met de aan de bovenvlakte van het ringvormig kraakbeen geplaatste gewrichtskom, waardoor het geheele kraakbeen draaien kan om een lijn die ongeveer evenwijdig loopt met de as van het lichaam.
De naar voren gelegen hoek van het grondvlak is door een peesachtigen band, waarin zich een spier bevindt, verbonden met het hoekpunt waar de schildkraakbeenplaten samenkomen. Deze band is de stemband en de spier de spanner van den stemband. Aan de achtervlakte van het ringkraakbeen loopt een spier schuin naar buiten en boven om den buitenhoek van elk bekervormig kraakbeen naar de zijwaarts geplaatste vlakten van genoemde kraakbeenderen (achterste ringkraakbeenbekerkraakbeenspieren). Bij samentrekking van deze spieren worden de bekervormige kraakbeenderen naar buiten gedraaid. Tengevolge van die draaiing worden de stembanden van elkaar gebracht en laten nu een ruimte vrij die een driehoekigen vorm heeft. Zóó is de stand der stembanden bij rustige ademhaling.
Aan de beide zijden van het ringkraakbeen vindt men rechts en links een spier, die schuin van beneden vóór naar achter boven loopt, ook den hoek van de bekervormige kraakbeenderen omvat en zich vast hecht aan de achtervlakte van genoemde kraakbeenderen. Bij samentrekking van deze spieren (zijdelingsche ringkraakbeen1; ekerkraakbeensp.eren) draaien de bekervormige kraakbeenderen in tegengestelde richting als bovengenoemd en plaatsen zich de stembanden in de mediane lijn, te zamen een spieetvormige ruimte overlatende: de stemspleet. Zóó is de plaatsing der stembanden wanneer een geluid wordt voortgebracht (phonatie). Tusschen de beide bekervormige kraakbeenderen loopt van rechts naar links de tusschenkraakbeenspier, die genoemde kraakbeenderen tot elkaar brengt.Het strottenklepje is een kraakbeentje dat in vorm gelijkt op een spatelvormig blad, met den steel naar beneden geplaatst en vastgehouden in den hoek, dien de schildkraakbeenplaten met elkaar vormen. De santorinische kraakbeen tj es zijn van weinig beteekenis. Zooals bij alle gewrichten worden ook die van het strottenhoofd door banden der samenstellende kraakbeenderen op hunne plaats gehouden. De geheel© holte van het strottenhoofd is met slijmvlies bekleed.
Over de physiologische beteekenis van het S. als stemvormend orgaan, zie Stem.
Onder de ziekten van het S. komen het meest voor: de ontsteking (acute en chronische vorm), gezwellen (polypen, kanker enz.), de tuberculose en de syphilis.
De acute ontsteking van het strottenhoofd (Laryngitis acuta), ontstaat door kouvatten, waarbij, evenals bij de acute pharyngitis (zie ald.), bacteriën de schuldigen schijnen te zijn. Het S. wordt hierbij1 alleen aangedaan of de ontsteking is van uit den neus, door de keel op het S. overgegaan. Verder ontstaat de acute laryngitis bij verschillende infectieziekten, mazelen, roodvonk, diphtherie, pokken en febris typhoidea.
Bij de laryngitis acuta vindt men het slijmvlies geheel of gedeeltelijk rood, de stembanden die anders door hun helder witte kleur opvallen, zijn meestal rood en dikwijls gezwollen, waardoor de scherpe stembandranden meer zijn afgerond. Hier en daar vindt men dunne slijm op de oppervlakte, deze kan echter ook tot korsten indrogen.
De verschijnselen der acute laryngitis zijn heeschheid in meerdere of mindere mate, hoesten of kuchen, waarbij weinig of niet wordt opgegeven, soms lichte temperatuurverheffingen. Meestal een gevoel van druk op het strottenhoofd. Benauwdheid bij het ademen komt bij volwassenen niet voor, maar bij kinderen kan kwelling onder de stembanden de ruimte in het S. zoo verkleinen, dat ernstige benauwdheden kunnen voorkomen (pseudo croup).
De laryngitis acuta wordt het beste behandeld door rust van het S. d. w. z. weinig en zacht spreken, het bestrijden van den hoestprikkel en door gelijkmatige temperatuur. Kinderen met pseudocroup behooren te bed te blijven; bij heftige benauwdheid kunnen bij kinderen braakmiddelen goede diensten bewijzen om slijm uit het S. te verwijderen. Plaatselijke behandeling maakt de laryngitis acuta erger.
De chronische ontsteking van het S. (Laryngitis chronica) ontstaat dikwijls uit de acute ontsteking wanneer deze, hetzij door verwaarlozing, hetzij door andere oorzaken niet in genezing overgegaan is; verder komt ze voor bij hen die te veel van hun stem eischen of deze niet op de juiste wijze gebruiken, dus bij redenaars, officieren, onderwijzers, en bij hen die in stof werken, tabakswerkers, molenaars, steenhouwers. De chronische laryngitis kan ook ontstaan door overgang van een chron. pharyngitis op het S., dikwijls ook bij ziekten van den neus of van zijn bijholten.
Bij de chronische laryngitis is het slijmvlies van het strottenhoofd verdikt, dikwijls met etterige slijmige afscheiding bedekt; de stembanden zijn soms rood, soms bleek, met verdikte randen, soms zwelling ook onder de stembanden of van den achterwand. Verzweringen komen nooit voor, maar zijn steeds verschijnselen van specifieke processen (tuberculose, syphilis).
De chron. laryngitis geeft weinig verschijnselen, meestal geringe heeschheid, alleen als de afscheiding tot dikke korsten i'ndroogt kan de klank der stem dikwijls wisselen van bijna geheele stemmeloosheid tot zeer matige heeschheid. Hoesten kan geheel ontbreken, ook benauwdheid bij ademen komt niet voor.
Bij de behandeling der chron. laryngitis is allereerst noodig alle schadelijkheden te doen ophouden. Hierbij komt dus zacht spreken, zuivere lucht, matigen of ophouden van tabaken alcoholgebruik, behandeling van neus en keelziekten ter sprake. Verder kan men door een plaatselijke behandeling met samentrekkende middelen, bijv. oplossingen van nihas argenti in stijgende concentratie dikwijls veel nut stichten.
Gezwollen van het S. kunnen zijn goedaardige of kwaadaardige; tot de eerste behooren de polypen, de wratachtige gezwellen (pappillomen), de zangerknobbeltjes, speldenknop groote knobbeltjes aan den stembrandrand, iets vóór het midden gelegen, die vrij dikwijls voorkomen bij menschen die te luid spreken; tot de tweede behoort voornamelijk de strottenhoofdskanker. Deze laatste ontwikkelt zich gewoonlijk als een klein gezwel onder een stemband, woekert door den stemband heen en in de spieren die de beweging van den stemband veroorzaken. Daardoor ziet men reeds vrij spoedig na het optreden van strottenhoofdskanker een stemband niet meer bewegen. '
De behandeling van alle strottenhoofdsgezwellen is eene operatieve. Deze kan bij de goedaardige geschieden na cocaïnisatie van het strottenhoofd door fijne tangvormige instrumenten of een gloeiend platinaplaatje, door den mond en de keel in het S. te brengen, nadat men den keelspiegel heeft ingebracht (eudolaryngeale operatie). Bij kanker is het een enkele maal ook op die wijze gelukt het gezwel totaal te verwijderen. Meestal echter is hier een grootere operatie noodig door eene wond van buiten te maken. Statistisch is bewezen dat door operatieve behandeling van een goedaardig gezwel, dit niet in een kwaadaardig kan overgaan.
De tuberculose van het strottenhoofd ontstaat steeds bij bestaande longtuberculose, dikwijls wanneer deze laatste reeds ver is voortgeschreden. Het schijnt n.l. dat het S. tot die gedeelten van het menschelijk lichaam behoort, die een groot weerstandsvermogen bezitten tegen de besmetting met de smetstof der tuberculose. Daardoor is het verklaarbaar dat soms vele jaren lang fluimen door ophoesten langs het S. het lichaam kunnen verlaten, zonder dat het strottenhoofd door tuberculose wordt aangetast. Als intusschen de weerstand van het geheele lichaam langzamerhand vermindert, dan breekt eindelijk de tijd aan, waarop tuberculeuse besmetting van het S. mogelijk is en inderdaad geschiedt. Daarom is dikwijls het optreden van het strottenhoofdstuberculose een bedenkelijke complicatie der longtuberculose.
Indien tuberkelbacillen in het weefsel van het strottenhoofd komen, ontwikkelt zich in den omtrek eene ontsteking die zich openbaart door roodheid en zwelling (tuberculeuse infiltratie). Die ontsteking kan etterig worden en dan treedt een tuberculeuse zweer op. Geschiedt het in de omgeving van een kraakbeen, dan kan het vlies dat het kraakbeen bedekt (perichondrium) in ontsteking overgaan (tuberculeuse perichondritis) en vernield worden, tengevolge waarvan versterf van het kraakbeen of een gedeelte daarvan optreedt. Inderdaad wordt soms het geheele afgestorven bekervormige kraakbeen uitgehoest. Bij voorkeur treedt de tuberculose van het S. op in het achtergedeelte van het orgaan, dus aan den achterwand, aan de bekervormige kraakbeentjes of aan de achtergedeelten van de stembanden. Het is echter niet bekend wat de reden is van de predilectie voor genoemde plekken.
Treedt het infiltraat op in één stemband, dan ziet deze rood en gezwollen; zwelling en roodheid zouden theoretisch ook mogelijk zijn door eenvoudige ontsteking. Maar deze komt practisch aan één stemband nooit voor, -daarom is één roode en gezwollen stemband uiterst suspect voor tuberculose. Bij zwelling van den achterwand is het soms moeilijk uit te maken of deze het gevolg van tuberculose is, omdat zij (zie boven) ook voorkomt bij chron. ontsteking. In die gevallen is onderzoek van de longen noodzakelijk. Blijkt bovendien longtuberculose te bestaan, dan heeft men gewoonlijk ook met strottenhoofdstuberculose te doen. Dat bij zwellingen of verzweringen heeschheid optreedt, bij de laatsten ook uitstralende pijn en slikpijn gevonden wordt is voor ieder duidelijk. Deze slikpijn kan zeer hevig worden wanneer verzweringen optreden aan den rand van het tongklepje.
Waar long- en strottenhoofdstuberculose steeds te zamen optreden, valt de behandeling van de laatste samen met die van de eerste. Geneest de longtuberculose, dan ziet men dikwijls ook de strottenhoofdstuberculose verbeteren; vrij constant ziet men ook de laatste erger worden, indien het proces in de long toeneemt.
Bij de plaatselijke behandeling geeft het penseelen van tuberculeuse infiltraten en verzweringen met 10 % carbolglycerine de beste resultaten. Is het tuberculeuse proces nog zeer omschreven, dan kan men het zieke gedeelte langs operatieven weg onder cocaïneanaesthesie wegnemen en de wond met melkzuur branden. Somtijds ziet men daarna genezing optreden.
Syphilis van het strottenhoofd is altijd een verschijnsel van algemeene lichaamssyphilis. Men vindt syphilitische veranderingen in het tweede zoowel als in het derde stadium van syphilis. Daarbij ziet men in het strottenhoofd een algemeene roodheid, een ontstekingszwelling (infiltraat) of een gumma (zie bij Syphilis). Het infiltraat en het gumma kunnen in verzwering overgaan, dan ontstaat een syphilitische zweer. Bij een syphilitische zweer kan even als bij tuberculose het perichondrium worden aangetast (perichondritis syphilitica). Indien het bestaan van syphilis niet bekend is kunnen de syphilitische veranderingen van het S. moeilijk worden herkend als zoodanig, omdat zij veel gelijken op die welke bij. tuberculose voorkomen.
Het gelijktijdig bestaan van longtuberculose pleit dan zeer voor tuberculose. Ook kan het onderscheiden van kwaadaardige gezwellen dikwijls moeilijk zijn, want als deze in verzwering zijn overgegaan is het dikwijls volkomen onmogelijk ze van syphilitische verzweringen te onderscheiden. Ten slotte kan soms een antisyphilitische kuur licht geven, meestal ook microscopisch onderzoek. Kwik of zijn verbindingen en jodetum kalicum zijn de voornaamste geneesmiddelen tegen strottenhoofdssyphilis.