gr., instrument, werktuig van eenige samengesteldheid. Het spraakgebruik bezigt het lat. instrumentum bij voorkeur voor levenlooze, door uitwendige krachten in beweging gebrachte werktuigen, en het grieksche organon inzonderheid voor elk zelfwerkend geheel in een levend lichaam.
Hetzelfde verschil ligt in de beteekenis van de woorden organisme en machine. Het eerste vindt zijn bestaan door zelf onderhoud; de organen, die door het eerste voortgebracht zijn, helpen op hun beurt ook tot onderhoud van het geheel, bijv. het blad, dat aan een plant ontstaan is, helpt vervolgens bijdragen tot de voeding dier plant. Dat vermogen van voortbrengen en onderhouden wordt bij een machine niet gevonden.