Gepubliceerd op 18-03-2021

Staatsinrichting

betekenis & definitie

[/i]R. is een constitutioneele monarchie. De kroon is erfelijk in de mannelijke linie van koning Karel van Hohenzollern.

De volksvertegenwoordiging bestaat uit een senaat (120 leden) en een kamer van afgevaardigden (183 leden); de kiezers zijn ingedeeld in 3 kiescollegies, met bezit tot grondslag. Het staatsbestuur is verdeeld over 8 departementen: binnenl. zaken, justitie, eeredienst en onderwijs, financiën, oorlog, landbouw en handel, openbare werken, buitenl. zaken. Het budget voor 1902/3 sloot met een totaal van 2I8V2 millioen lëi inkomsten en evenveel uitgaven. De staatsschuld bedroeg 1903: 1.373.479.053 lëi; zij wordt gedelgd door jaarlijksche amortisatie: een spoorwegschuld van 503/4 mill. lëi tot 1961, de rest tusschen 1912 en 1958. De landskleuren zijn blauw, geel, rood. Hoofdstad is Bukarest.Literatuur: Hurmuzaki, Documenten (30 dln., Bukarest 1878—1900); Samuelson, Boumania (Lond. 1882); Bergner, Rumänien (Bresl. 1887); Analele Parlamentäre (13 dln., Bukarest 1888 —1902); Sturdza-Petrescu, Documenten (10 dln., ald. 1888—1902); Kraus, Rumänien und Bukarest (Bukarest 1896); Rumänien in Bild und Wort (rum. en duitsch, ald. 1896 v.v.); Kalindern, Patrie, Education, Travail (Bukarest 1896); Lahovari, Bratianu und Tocilescu, Dictionar geografie al Rominiei (ald. 1898 v.v.); Rommenhöller, La Roumanie (Rotterd 1898); de Gubernatis, La Roumanie et les Roumains (Flor. 1898); de Martonne, La Roumanie (Par. 1900); Damé, Histoire de la Roumanie, 1822—1900 (Par. 1900); Alexandresco, Droit ancien et moderne de la Roumanie (ald. 1900); Metzler, Rumänien. Seine Handelspolitik und sein Handel (Altenb. 1902); de Martonne, La Valachie (Par. 1902); Meyers Reisebücher: Turkey, Rumänien, Serbien, Bulgarien (6de dr. Lpz. 1902); Rubin, Une année jubilaire (Bukarest 1903).



Taal

Het rumeensch is een romaansche taal, die veel ouderwetsche vormen behouden heeft omdat zij1 reeds vroeg uit haar verband met de overige werd losgemaakt; zij vertoont vooral veel overeenkomst met niet-romaansche talen op het Balkanschiereiland. Daartoe behoort o.a. de vorming van het futurum, de achtervoeging van het lidwoord, enz.; ook zijn tal van Slavische, vooral bulgaarsche elementen, ook turksche en hongaarsche woorden in de taal ingedrongen; de meeste woorden van grieksche afkomst zijn, door bemiddeling van het bulgaarsch opgenomen, weinig talrijk zijn daarentegen de duitsche. In de 19de eeuw is door het streven, om een zoo zuiver mogelijk romaansche taal te vormen een groote menigte romaansche woorden opgenomen; deze werden spoedig onder de beschaafde lieden verbreid en zoodoende werd het verschil tusschen spreeken schrijftaal voortdurend grooter.



Letterkunde

De oudste rum. literatuur is bijna uitsluitend van godsdienstigen aard; hierin kwam verandering toen in de 17de eeuw de rumeensche taal als taal voor kerk en staat werd ingevoerd; onder de heerschappij' der Fanarioten, 1711—1822, kon echter de nationale literatuur niet tot ontwikkeling komen, daar adel en geestelijkheid en al wat op beschaving aanspraak maakte, het Hellenisme huldigde. Eerst in de 19de eeuw ontwaakte, van Zevenbergen en de Bukowina uitgaande, de nationale geest en daarmede ook de in minachting geraakte taal tot nieuw leven. Hoewel geheel afhankelijk van de fransche literatuur, is men thans toch op den weg der emancipatie, vooral op aansporing van Majorescu’s Critice (1874).

De voornaamste schrijvers der rum. literatuur van de 19de eeuw zijn: George Lazar (overl. 1823), Constantijn Negruzzi, Nicolaas Balcescu (overl. 1852), Heliade-Radulescu, Asachi, Bolintineanu, Cogalniceanu, Vasile Alecsandri, Emineseu; onder de tegenwoordige gelden Cosbuc, Carageale, Delavrancea en Vlahuta als de begaafdsten. De voornaamste tijdschriften zijn: „Convorbiri literare”, „Arhiva societatii stiintifice si literare” en „Noua Revista Romana” (sedert 1900).



Geschiedenis

Voor de oudere geschiedenis v. R. zie Moldavië, dl. VII, bladz. 5462. De nieuwere geschiedenis begint met den vrede van Parijs, 30 Maart 1856; daarbij werd het russisch protectoraat in de Donauvorstendommen opgeheven en vervangen door de garantie der non-interventie van de groote mogendheden, aan Moldavië het zuidelijk gedeelte van Bessarabië toegewezen en tevens bepaald, dat de bevolking over de toekomstige inrichting van hun staten door eigen volksvergaderingen (divans) onder toezicht van een commissie der groote mogendheden geraadpleegd zou worden. De hospodars werden 1857 door voorloopige stadhouders (kaimakans) vervangen; de divans verklaarden als voornaamste wenschen van beide landen: herstel van de oude rechten der vorstendommen en hun neutraliteit, alsmede hun vereeniging tot een constitutioneelen staat onder een erfelijk vorst uit een europeesche dynastie. In de daarop volgende conventie van Parijs van 19 Aug, 1858 regelden de mogendheden de rumeensche staatsregelingsquaestie, terwijl zij het bedrag der aan de Porte te betalen schatting, de keuze van twee landsvorsten en een nieuwe kieswet voor de kamers van afgevaardigden vaststelden. In een permanente centrale commissie te Focsani zouden de gemeenschappelijke wetten worden uitgewerkt. Onder voorzitterschap van voorloopige regeeringen had 1859 door de nieuwe volksvertegenwoordigingen de verkiezing des vorsten plaats, en in de beide landen werd overste Alexander Cusa gekozen, nadat hij zich tevoren schriftelijk verbonden had, de vereeniging der vorstendommen ten gunste van een vreemden vorst te verwezenlijken. Na lange onderhandelingen stemde de Porte 4 Dee. 1861 toe in de tijdelijke vereeniging der vorstendommen, een gemeenschappelijk ministerie en een gemeenschappelijke kamer van afgevaardigden; 9 Dec. 1861 werd door den vorst de stichting van den enkelvoudigen staat R. geproclameerd. Onder het minister-presidentschap van den conservatief Barbu Catargia kwam 15 Febr. 1862 de eerste enkelvoudige kamer te Bukarest bijeen; 20 Juli 1862 werd Catargia bij het verlaten der kamer doodgeschoten door een sluipmoordenaar. De daarop volgende ministeries konden zich niet handhaven tegenover het steeds toenemend regime van gunstelingen en Cusa zocht ten laatste redding in een staatsgreep, door de kamers te ontbinden en 14 Mei 1864 een zg. statuut met twee kamers te proclameeren. De goedkeuring dezer daad door de Porte en de mogendheden volgde in Juli van hetzelfde jaar. Krachtens de onbeperkte macht, door Cusa van 14 Mei tot 18 Dec. 1864 uitgeoefend, vaardigde hij verschillende gewichtige wetten uit; de belangrijkste hervorming was die, waardoor 406.898 boerenfamilies grondeigenaars werden gemaakt. Doch de berooide toestand der financiën, verwaarlozing van het bestuur, misgewas enz. leidden eindelijk tot een samenzwering, die Cusa (11) 23 Febr. 1866 ten val bracht. Op voorstel eener terstond gevormde voorloopige regeering, kozen beide kamers nog op denzelfden dag eenstemmig den graaf van Vlaanderen, broeder van den koning van België, tot vorst. Toen deze bedankte, organiseerde de regeering een volksstemming omtrent de

benoeming van prins Karel van Hohenzollern-Sigmaringen, waarvan 14—20 April de bijna eenstemmige verkiezing van dien prims het gevolg was, welke door de nieuw gekozen kamer 13 Mei bevestigd werd; 22 Mei hield vorst Karel zijn intocht te Bukarest en bezwoer de nieuwe liberale grondwet 12 Juli; in den loop van het jaar erkenden de groote mogendheden de nieuwe regeling.

De troonsbestijging van Karel I was voor de lotgevallen van R. beslissend. Weldra traden twee partijen scherp tegenover elkander op: de Bojaren, die in de constitutioneele vrijheden een gevaar voor hun macht zagen, en de nationaal-liberalen, die op hervormingen aandrongen. Het eerste kabinet, onder den bojaar Lascar Catargiu, werd weldra gevolgd door verschillende andere van liberale kleur. In dien tijd vallen o. m. de vèr strekkende wet Bratianu omtrent den aanleg van een spoorweg midden door het land en de ingrijpende hervormingen in bestuur en financiën. Na verschillende veranderingen van ministerie kwam de leiding voor langen tijd (6 Aug. 1876—13 April 1888) weer in handen van Joan Bratianu.

De levensvatbaarheid van R. werd op de proef gesteld bij het uitbreken van den russdschturkschen oorlog van 1877 en 1878. Tot dusver had Rusland bij het uitbreken van een turkschen oorlog geregeld R. zonder meer in bezit genomen, thans moest het 16 April 1877 met R. een verdrag sluiten, waarbij wel de gevraagde doortocht verleend, doch tevens de eerbiediging der volledige integriteit van R. door Rusland verzekerd werd. Nog vóórdat de russ. opmarsch naar den Donau was afgeloopen, proclameerde R. zijn onafhankelijkheid en staakte de betaling der schatting aan de Porte (22 Mei 1877). Nadat de Russen den Donau waren overgetrokken en voor Plevna in een gevaarlijke positie waren geraakt, zag de opperbevelhebber grootvorst Nicolaas zich gedwongen, vorst Karel om hulp te vragen, die 20 Aug. met zijn leger over den Donau trok en het opperbevel over de gezamenlijke russ.rumeensche troepen aanvaardde, waarmede 10 Dec. de vesting veroverd werd. Nadat Karel ook de vestingen Rahova en Vidin tot overgave gedwongen had (21 Nov. 1877 en 26 Febr. 1878), keerde hij met zijn leger naar R. terug. 3 Maart 1878 sloten Russen en Turken het verdrag van San Stefano, waarin ondanks het russ.-rum. verdrag van 16 April 1877, de teruggave der zuid-besisarabische districten aan Rusland werd vastgesteld. Hoewel R. hiertegen protesteerde, schikte het zich toch naar de besluiten van het congres van Berlijn en nam Nov. 1878 in plaats van de bessarab. districten bezit van Dobroedsja. Oct. 1879 werd, eveneens overeenkomstig het verlangen der mogendheden op genoemd congres, ieder op geloofsverschil berustend onderscheid in staatsburgerlijke verhouding opgeheven.

Nadat de oorlog was geëindigd, werden diep ingrijpende wetten uitgevaardigd omtrent uitbreiding van kiesrecht, decentralisatie van bestuur, verbetering der rechtspraak, uitbreiding van openbaar onderwijs, aanleg van spoorwegen, bovenal voor verbetering der financiën. Bijzondere aandacht werd voorts gewijd aan het leger. Een parlementsbesluit verhief 26 Maart 1881 R. tot koninkrijk; vorst Karel werd 22 Mei 1881 tot koning gekroond en 1885 de rum. orthodoxe kerk onafhankelijk verklaard. Het koningschap werd bevestigd door de stichting van kroondomeinen (1884) en door de regeling der troonopvolging, waarbij1 de tweede zoon van vorst Leopold van Hohenzollern, prins Ferdinand, 1886 tot vermoedelijk troonopvolger benoemd werd, daar het 15 Nov. 1869 met prinses Elizabeth van Wied gesloten huwelijk des konings kinderloos was.

In Maart 1888 veroorzaakte de Bojarenpartij verschillende onlusten, die het ontslag van Bratianu ten gevolge hadden, hoewel deze over een meerderheid van twee derden in kamer en senaat beschikte. Nadat zeven ministeries elkander waren opgevolgd, aanvaardde Lascar Catargiu 29 Dec. 1891 het minister-presidentschap; de onder hem uitgevaardigde wetten droegen dikwijls een reactionnair karakter. 22 Mei 1891 vierde koning Karel zijn 25-jarig regeeringsjubileo; tot de bevestiging der dynastie droeg vervolgens het huwelijk van den kroonprins Ferdinand met prinses Marie van Saksen-Coburg-Gotha (10 Jan. 1893) en de geboorte van den eersten rum. prins (15 Oct. 1893) zeer veel bij. Verschillende groote werken van algemeen belang werden tot stand gebracht; o. m. had 26 Sept. 1895 de opening plaats der grootsche Donau-spoorwegbrug bij Cernavoda, waardoor de kortste verbinding tusschen Noord- en Oostzee met de Zwarte zee tot stand kwam. 15 Oct. 1895 trad het kabinetCatargiu af; het werd opgevolgd door een liberaal ministerie onder Sturdza, dat echter om een kerkelijk conflict reeds in Dec. moest aftreden; 12 April 1897 trad Sturdza opnieuw als min.-president op, doch viel 23 April 1899 voor de obstructie der conservatieven, die daarop aan het roer kwamen, eerst onder Cantacuzino, vervolgens onder Carp (20 Juli 1900). De voorziening in een tekort van 25 mill. en de verbetering van het sterk geschokt staatscrediet veroorzaakte een scheuring onder de conservatieven en 27 Febr. 1901 kwamen de nationaal-liberalen onder leiding van Sturdza nogmaals aan de regeering. Het tekort werd door een streng doorgevoerd bezuinigingssysteem binnen twee jaar gedekt en de staatsbegrooting voor 1901/2 sloot reeds met een overschot van 12 mill. Het staatscrediet van R. werd hersteld en ook in andere opzichten bleek de ontwikkeling en de beteekenis van R.; bij de telkenjare terugkeerende onlusten op het Balkanschiereiland bewaarde R. zijn rustige en bezonnen houding en bleef aldus in het oosten een hoofdfactor voor het behoud van den vrede. In 1903 vierde R. het 25-jarig jubilee van den vrijheidsoorlog en van de verklaring zijner onafhankelijkheid.

< >