Craniologie, Phrenologie, de leer van den schedel in anthropologisch opzicht (zie bij Menschenrassen), verder de leer of de kunst om uit den bouw van den schedel den geestelijken aanleg af te leiden. Volgens deze, door Gall gegrondveste en door Spurzheim, Carus, Scheve en anderen verder uitgewerkte leer, zijn de hersenen, bij een afzonderlijke werkzaamheid van den geest niet in hun geheel actief, maar hebben bepaalde gedeelten ervan eigen functies, zoodat iedere bijzondere geestelijke verrichting zijn eigen orgaan heeft in de hersenen, welke laatste daarom niet als een enkelvoudig orgaan, maar als een verzameling van organen moeten worden beschouwd.
De scherpte en meerdere of mindere werkzaamheid der verschilt geestvermogens hangt af van den grooteren of kleineren omvang der hersendeelen, waarin zij haar zetel hebben, 'zoodat uit de massa van een gegeven hersengedeelte, dat tot zetel strekt van een bepaald vermogen van den geest, de gesteldheid, de energie van dat vermogen kan worden afgeleid. Dit nu kan geschieden aan den schedel, want van de gesteldheid der verschillende organen die de hersenen samenstellen, hun grootere of kleinere uitgebreidheid, hangt de uitwendige vorm van de schedelbeenderen af; is eenig orgaan der hersenen in bijzondere mate ontwikkeld, dan beantwoordt daaraan een verhevenheid (knobbel) van den schedel daar ter plaatse, en in het omgekeerde geval zal men op die plek een kuiltje aantreffen. De phrenologen onderscheiden een 30-tal organen in de hersenen, allen de zetel van een bepaalden aanleg of grondkracht van den geest. De nieuwere physiologie heeft inderdaad de lokalisatie der verschillende hersenfuncties, het in een bepaald gedeelte der hersenen gecentraliseerd zijn daarvan, geconstateerd, doch die middelpunten zelf heeft men nog niet kunnen aanwijzen, behalve zekere bewegings- en zintuigcentra, alsmede het centrum van de spraak (zie Hersenen). De door de phrenologen aangewezen centra worden door haar vooralsnog niet aanvaard, en voor het overige wordt tegen de phrenologie aangevoerd, dat de uitwendige schedel volstrekt niet aan de buitenste vlakte der hersenmassa beantwoord.Literatuur: Gall en Spurzheim, Anatomie et physiologie du systeme nerveux (Parijs 1810— 20, 4 dln., 2de dr., 1822—25, 6 dln.), Combe, System of phrenology (5de dr., Lond. 1843), Carus, Grundzüge einer neuen und wissenschaftlich hegründeten Kranioskopie (Stuttg. 1841), Noël, Grundzüge der Phrenologie (2de dr., Leipz. 1856), dezelfde, Die materielle Grundlage des Seelenlebens (ald. 1874), Carus, Atlas der Kranioskopie (2de dr., ald. 1864), Wittich, Physiognomik und Phrenologie (Berl. 1870), Scheve, Katechismus der Phrenologie (8ste dr., Leipz. 1896).