de Roofbuideldieren, orde van zoogdieren, omvattende de buideldieren met een roofdiergebit (4/3 paren snijtanden, 6/6 of 8/9 paren kiezen); zij hebben 5-vingerige voorvoeten, terwijl de achtervoeten gewoonlijk 4-vingerig zijn, zonder of met een duimstompje; de vingers zijn altijd vrij; verder een langen, behaarden staart. De thans levende soorten (wel Vereenigd tot één familie, die der Dasyurina), bewonen, met een enkele uitzondering, allen Australië.
De grootste soort der geheele orde is de buidelwolf, Thylacinus cynocephalus, met viervingerige achtervoeten zonder duimstomp; heeft korte ooren, is laag op de pooten, heeft een gerekten lichaamsvorm en gelijkt overigens veel op een hond; bereikt de grootte van een wolf en bewoont de bergstreken van Van Diemensland. Van de soorten van het geslacht Dasyurus mist Das. viverrinus (Van Diemensland, Nieuw-Holland) eveneens het duimstompje, dat daarentegen bij Das. maculatus (Van Diemensland), Das. Geoffroyi en Das. hallucatus (Nieuw-Holland) wel voorkomt. Sarcophilus ursinus (Das. ursinus) stemt in gebit en getal vingers met het geslacht Dasyurus overeen, heeft echter een plomperen lichaamsvorm en een grooteren kop; het dier bewoont Van Diemensland en is, na den buidelwolf, het meest gevreesde roofbuideldier. Onder de monodelphe roofdieren heeft de veelvraat daarmede de meeste overeenkomst.Een groot aantal kleinere soorten van roofbuideldieren vormen het geslacht Phascologale, met vijf vingers aan eiken voet; eenigen (Ph. penicillata, Ph. calura) hebben een langen staart, eindigende in een penseelvormigen bundel haren. Tot het ondergeslacht Antechinus behoort de kleinste soort dezer orde, Ph. minima (Antechinus mutissimus), een diertje dat slechts 1 decimeter lang wordt; alle soorten, met uitzondering van Ph. (Antechinus) melas, die op Nieuw-Guinea leeft, zijn bewoonsters van Nieuw-Holland. Door hun gedaante herinneren zij aan de relmuizen. Het | laatste geslacht dezer orde is Myrmecolius, met slechts één soort, M. fasciatus, een ! diertje, dat door zijn zeer langen, spitsen snuit en groot getal kiezen van alle andere geslachten van roofbuideldieren afwijkt. Het behoort thuis I in het w. en z. van Nieuw-Holland. In de diluviale periode was Nieuw-Holland ook door : roofbuideldieren bewoond, waaronder eenige, die van de hedendaagsche weinig verschilden. De merkwaardigste ontdekking in dit werelddeel is het bestaan gedurende dat tijdperk van een roofbuideldier, Thylacoleo carnifex, hetwelk den leeuw in grootte evenaarde, en welks scheurkies de dubbele grootte van die van dit dier heeft. Nog merkwaardiger, inzonderheid uit het oogpunt van de vroegere verspreiding der zoogdiervormen over de aardoppervlakte, is de ontdekking van vrij talrijke overblijfselen van kleine roofbuideldieren in verschillende lagen van het triasstelsel, waaruit blijkt dat Europa en desgelijks N.-Amerika door zoogdieren dezer onderklasse is bewoond geweest.