Gepubliceerd op 20-01-2021

Buideldieren

betekenis & definitie

(Mammalia didelphia) Een onderklasse van de klasse der zoogdieren, bevattende alle zoogdieren welker jongen, tengevolge van het ontbreken van den moederkoek, zeer weinig ontwikkeld ter wereld komen en nog gedurende eenigen tijd hun verblijf houden in een aan den buik der wijfjes geplaatsten zak of buidel, die de tepels omgeeft, en waaruit zij eerst later, wanneer zij meer ontwikkeld zijn, te voorschijn komen. Naar dezen buidel wordt deze groep van dieren ook wel met den naam van Buidel-zoogdieren, Mammalia marsupialia aangeduid.

Bij sommigen is de buidelzak van voren gesloten, bij anderen bestaat hij alleen uit twee zijdelingsche huidplooien In de wijze van het ter wereld brengen van jongen naderen de B. dus de ovovivipare kruipende dieren en de visschen; ten opzichte van het maaksel der hersenen staan ze op lageren trap dan de overige zoogdieren ; de balk of het zg. eeltachtig lichaam, waardoor de beide hersenhalfronden bij de monodelphe zoogdieren verbonden zijn, alsook het daarmee saamhangend doorschijnend middenschot, ontbreken of zijn zeer klein: ook het skelet levert verschillen op, waarvan het belangrijkste is de aanwezigheid der twee zg. buideibeenderen (Ossa marsupialia), platte, eenigszins bewegelijke beenstrooken, die aan de voorzijde der schaambeensvereeniging geplaatst zijn, en zoowel bij de mannelijke als vrouwelijke B. worden aangetroffen, alleen de soorten van het geslacht Thylacinus (Buidelwolf) uitgezonderd, bij welke zij niet verbeend maar door peezige strooken vervangen zijn. Alle B. hebben vier ledematen, doch hun maaksel, ofschoon niet zoo uiteenloopend als bij de overige zoogdieren, levert nog vele verschillen op; sleutelbeenderen zijn doorgaans voorhanden. Men treft onder de B zoowel phytophagen als zoöphogen en omnivoren aan, en dienovereenkomstig is ook het tandstelsel verschillend De B., hoewel als type minder volkomen dan de placentaire zoogdieren, staan in sommige opzichten, inzonderheid door de windingen, waarvan de halfronden der hersenen van vele soorten voorzien zijn, verstandelijk hooger dan het meerendeel der knaagdieren, insekteneters en tandeloozen. Merkwaardig zijn de B. door hunne beperkte geographische verbreiding; van het 140-tal bekende soorten komt geen enkele in de eigenlijke oude wereld voor, 5/t; zijn bewoners van Australië; de overigen leven in Amerika en op de eilanden van den OostIndischen archipel. In de tertiaire periode en reeds in de laatste helft van het secundaire tijdvak leefden B. in Europa. De onderklasse der B. wordt gewoonlijk gesplitst in 4 afd. of orden nl.: de Roof buideldieren, Sarcophaga, de Vergroeidvingerige buideldieren, Syndactylina, de Buidelratten, Pedimana, en de Knaagbuideldieren, Glirina s. Bhizophaga.

< >