naam van onderscheidene vorsten, van wie wij vermelden:
1) R. de Dappere, stamvader der Robertijnen, die later als Capetingen (zie Capet) den franschen troon bestegen, was de zoon van een naar Noord-Frankrijk getrokken Saks Witichin. Eerst tegenstander van koning Karel den Kalen, vervolgens door dezen 861 markgraaf van Anjou gemaakt en met gebied tusschen Seine en Loire beleend, streed hij dapper tegen de Noormannen en Bretons, totdat hij in Oct. 866 door dezen in Brissarthe (bij Angers) gedood werd. Hij liet twee zoons na, Odo van Parijs en Robert.
2) R., westfrankisch koning, de zoon van Robert den Dapperen, handhaafde na den dood van zijn ouderen broeder Odo het stambezit in Francië, behaalde 921 een overwinning op de Noormannen en werd 922 door frankische grooten tegenover Karel den Eenvoudigen te Reims tot koning gekozen. Hij sneuvelde echter reeds 15 Juni 923 tegen Karel bij Soissons.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Hugo den Grooten.
3. R. I, de Wijze of Vrome, koning van Frankrijk (996—1031), volgde zijn vader Hugo Capet op en vereenigde, toen zijn oom Hendrik van Bourgondië 1002 overleed, diens land met de fransche kroon, totdat hij 1015 er zijn tweeden zoon Hendrik mede beleende. R. ontving zijn bijnaam om zijn letterkundige werkzaamheid en zijn vrome neiging; hij' dichtte kerkhymnen en bouwde tal van kerken; hij overleed 20 Juli 1031. Van zijn eerste vrouw, zijn nicht Bertha van Bourgondië, liet hij zich in 1004 scheiden om den pauselijken ban te ontgaan.
4) R. van Anjou, koning van Napels (1309 —43) en graaf van Provence, geb. omstreeks 1275, zoon en opvolger van Karel II, gekroond te Avignon 5 Aug. 1309. De mislukte tochten van Hendrik VII en Bodewijk van Beieren naar Rome begunstigden de uitbreiding van zijn beschermheer schappij over Florence en Toscane, Brescia en Genua alsmede zijn pogingen om Rome en den Kerkelijken Staat onder zijn heerschappij te brengen. Doch tegen het eind zijner regeering verviel zijn invloed in Bovenen Midden-Italië, te meer toen zijn zoon Karel, prins van Calabrië, gestorven was en derhalve de troonsbestijging van een vrouw, zijn kleindochter Johanna, te verwachten was. Deze werd 26 Sept. 1333 door R. uitgehuwelijkt aan Andreas uit de in Hongarije regeerende oudere linie van Anjou, om Johanna een steun te geven en haar tegen de aanspraken dier linie op Napels te beschermen; doch hij bereikte hiermede het tegendeel. R. overl. 19 Jan. 1343 te Napels.
5) R. I, graaf van Normandië, zie Rollo.
6) R. II, graaf van Normandië, bijgenaamd de Duivel, zoon van Richard II, volgde 1028 zijn ouderen broeder Richard III, die door hem vergiftigd zou zijn, op. Hij besteedde de eerste jaren zijner regeering aan het onderwerpen zijner vazallen; vervolgens voerde hij zijn oom, graaf Boudewijn IV van Vlaanderen, door diens eigen zoon verdreven, in zijn land terug en ondernam 1034 ter ondersteuning van zijn neven, die door Kanoet den Grooten van de troonopvolging waren uitgesloten, een tocht tegen Engeland, die geen succes had omdat het grootste gedeelte zijner vloot bij het eiland Jersey schipbreuk leed. Uit gewetenswroeging over zijn vroegere misdaden deed hij een pelgrimstocht naar Jeruzalem en overleed op den terugtocht plotseling, Juli 1035, te Nicea, waarschijnlijk door zijn dienaren vergeven. Hij werd opgevolgd door zijn eenigen, natuurlijken zoon Willem (den Veroveraar). Zijn heldendaden en zijn boetvaardigheid gaven stof tot romantische verhalen, waaruit Scribe den tekst samenstelde voor Meyerbeers bekende ojlera „Robert de Duivel”.
7) R. I, Karel Lodewijk Maria van Bourbon, laatste hertog van Parma, geb. 9 Juli 1848, volgde 27 Maart 1854 zijn vader Karel III op onder regentschap zijner moeder en werd 1859 verdreven; 1869 huwde hij met Maria Pia van Bourbon (geb. 2 Aug. 1849, overl. 29 Sept. 1882), de dochter van Ferdinand II van Sicilië, die hem negen kinderen schonk en vervolgens 15 Oct. 1884 met Maria Antonia van Braganza, dochter van prins dom Miguel van Portugal, van wie hij tien kinderen heeft. Zijn oudste dochter Maria Louise (overl. 31 Jan. 1899) was gehuwd met vorst Ferdinand van Bulgarije.
8) R. I, koning van Schotland (1306—29), zie Bruce (Robert).
9) R. II, (1371—96) de eerste schotsche koning uit het huis Stuart, volgde zijn oom David Bruce op; hij voerde bijna onophoudelijk oorlog met Engeland.
10) R. III, (1396—1406) koning van Schotland, zoon van R. II, was zwak van geest, zoodat hij de regeering niet kon uitoefenen en totale wetteloosheid in het land heerschte. De machtigste man in het rijk was zijn broeder, de hertog van Albany, wien de dood van den erfgenaam der kroon, den hertog van Rothesay, werd toegeschreven. R. overl. 1406.