de Baarsachtige visschen, een soortenrijke familie van Stekelvormige visschen (zie Acanthopterygii, ald. ook illustr. van het geraamte van een baars); de P. hebben een langwerpig, samengedrukyt lichaam; kaak- en ploegbeen, dikwijls ook de verhemeltebeenderen, zijn voorzien van spitse tanden. Allen zijn zoöphaag en hebben een betrekkelijk kort darmkanaal.
De zwemblaas, bij de meeste P. voorhanden, is enkelvoudig en veelal groot.Vele soorten, vooral tropische, zijn schitterend gekleurd. De grootste bereiken een lengte van 2 meter. De familie telt slechts weinige zoetwatervisschen; de meeste P. zijn zeebewoners; het sterkst zijn de P. vertegenwoordigd in de tropische zeeën. Men splitst de P. veelal nog in verschillende onderfamiliën:
1) Percini, de ware baarzen, de kern dier familie; borstvinnen onder de buikvinnen, altijd zijdelings geplaatste oogen; sommige hebben tusschen de kleine, dicht opeengehoopte tandjes nog grootere, spitse tanden, die hen in staat stellen een grooteren buit aan te vallen; geslachten Perca (zie ald.), Labrax, Lucioperca, Aspro, Apogon (zie ald.), allen met twee rugvinnen, Serranus, Acerina, Polyprion, met één rugvin; bekendste soorten: de gewone baars, de post en de zeebaars; deze laatste, Labrax lupus, is de ©enige zee-bewonende soort die op onze kust voorkomt;
2) Berycini, zie ald.;
3) Cirrithini, zie ald.;
4) Trachinini; buikvinnen aan de keel vóór de borstvinnen geplaatst; een zwemblaas ontbreekt meestal; slechts een enkele rugvin, of wel net stekelgedeelte vormt een kleine voorste rugvin; geslachten: Trachinus (de Pietermannen), Uranoscopus, en verscheidene buiten-europeesche;
5) Polynemini, buikvinnen geplaatst op eenigen afstand achter de borstvinnen, voor welke laatste eenige draadvormige stralen staan; geslachten: Polynemus (meerendeels oost-indische soorten), Trichidon, Polistonemus, Galeoides, Pentanemus.
