Stekelvinnige visschen, soortenrijke afdeeling der Visschen, in vela stelsels een eigen orde, in andere een onderorde der Ongeleedstraligen, AnarthropterygiL Deze afdeeling omvat visschen met een beenig geraamte, bij welke de voorste stralen der rugvin en die der aarsvin ongeleed zijn en meestal stevig en spits gepunt; doorgaans hebben ook de buikvinnen een puntigen straal; de kieuwen zijn kamvormig; de bovenkaaksbeenderen zijn niet vergroeid met de tusschenkaaksbeenderen; de buikvinnen staan gewoonlijk onder de borstvinnen; slechts bij enkelen ontbreekt schubbekleeding. De afdeeling der Stekelvinnigen omvat meer dan de helft van alle visschen; fossiele soorten worden slechts in lagen van betrekkelijk jongen datum gevonden; de oudst bekende dagteekenen uit het krijttijdvak.
Door verscheidene zoölogen is beproefd geworden deze afdeeling in kleinere groepen te splitsen; veelal onderscheidt men de volgende familiën: Percoidei, Baarsachtige visschen (Baars, Postje, Pieterman enz.); Sciaenoidei, Ombervisschen (Zeebaars); Sparoidei, Zeebrasems; Mugiloidei, (Harder, enz.); Caiaphracti s. Scleroparei Schildwangigen (Poon, Knorhaan, Vliegende visschen, de Paddevisschen, Stekelbaarsjes enz.); Labyrinthici, Doolhof visschen; Scomberoidei, Makreelachtigen (Makreel, Loodsmannetje, Marsbanker, de Zwaardvisschen, Zonnevisch enz.); Notacanthoidei; Sphyracnoidei; Theutyoidei; Squamipennes (Klipvisschen enz.); Labroidei, Lipvisschen (Papegaaivisschen, enz.); Pomacentroidei s. Ctenolabroidei; Chromidoidei; Pseudo-chromidoidei; Etheostomatoidei. In de stelsels waarin de A. een onderorde uitmaken, staat daartegenover de onderorde der Pseudo-acanthopterygii, Doornvinnigen.