de op zich zelf staande tempels der Hindoes en andere Zuid-Aziat. volken, in tegenoverstelling van de grottentempels. Zij staan op open pleinen, zijn van steen en hout zeer hoog opgetrokken en met groote pracht versierd.
Gewoonlij’k hebben zij de gedaante van een kruis, waarvan de vier einden even lang zijn en dat met een hoog torenachtig koepeldak bedekt is. De beelden der góden, die ingsgelijks P. heeten en zich in groote menigte in die tempels bevinden, zijn meest van gebrande aarde vervaardigd, hun vorm is wanstaltig zonder eenige uitdrukking; meestal zijn zij van een kolossale grootte en rijk verguld en worden naakt of gekleed, staande of met de beenen kruiselings over elkander zittende voorgesteld. P. worden ook in O.-Indië kleine gouden muntstukken genoemd, die in den vorm van een kamisoolsknoop op de bovenste zijde het afgodsbeeld van het land hebben en van onderen rood en gecarteld zijn. Hun waarde is ongeveer f 420 nederlandsch.