schaaldierfamilie, behoorende tot de overgangsgroep van de Kort- tot de Langstaartige Decapoden (zie Brachyura); bevat dieren, wier voorlichaam gelijkt op dat van een kreeft, terwijl het weeke achterlijf (met ©en enkele uitzondering) bevat is in een schelp, welke doet denken aan die ©ener slak; oogstelen lang, eerste pooteopaar eindigend in scharen, waarvan die rechtsche veelal veel grooter is dan de linksche. De soorten der geslachten Pagurus en Coenobita kiezen ter bewoning de ledige schelpen van sommige zee-gasteropoden.
In de zee langs de kusten van ons land leeft in groote menigte Pagurus Bernhardus, de kreeftslak of eremietkreeft, die de schelpen van Buccinum undatum bewoont. Onder de Coenobita-soorten, gekenmerkt door de zeer lange sprieten, komen er eenige voor die op het land leven, gewoonlijk in een Bulimus-schelp, welke zij op nare dikwijls verre tochten tot op hooge bergen steeds met zich sleepen. De in holen aan zee levende, aanmerkelijk groote Birgus latro, aan de stranden der Moluksche eilanden, de ©enige soort van haar geslacht, bewoont geen schelp, maar heeft een met hoornachtige platen na-achterlijf. Naar men wil voedt dit dier zich met kokosnoot, in welker harde schaal het met zijn scharen gaten slaat, door welke het met de kleine scharen der achterpooten de pit uithaalt.