traditie, noemt men in het algemeen de berichten van vroegere tijden, die mondeling van het eene geslacht op het andere zijn overgegaan en langs dezen weg tot de eerste geschiedschrijvers zijn gekomen. Ieder volk bewaarde herinneringen uit den voortijd, die van geslacht tot geslacht gingen, en eerst later, bij toenemende ontwikkeling en beschaving, opgeteekend werden.
Naarmate een langere tijd was verloopen tusschen het feit en zijn schriftelijke opteekening, is de O. te minder te vertrouwen en onder de bronnen der geschiedenis is zij een der minst zekere. In meer bepaalden zin noemt men in de kath. kerk O. het mondelinge onderwijs van Jezus en zijn apostelen, in de H. Schrift niet opgenomen, maar door mededeeling der bisschoppen, in onafgebroken opvolging, door de hulp van den H. Geest in de kerk bewaard gebleven, en dat strekken moet deels ter aanvulling, deels tot verklaring der H. Schrift. Reeds de christ. oudheid kende de O. als mondelinge voortplanting der apostolische leer en verordeningen door de bisschoppen.
Allengs echter werd in de kerk niet aan de apostolische, maar aan de kerkelijke O. het hoogste gewicht toegekend. De bronnen dezer laatste waren de besluiten der kerkvergaderingen en de schriften der kerkvaders. Later werden echter de pauselijke besluiten ter beslissing van strijdvragen -hieraan toegevoegd. In den strijd tegen het protestantisme werd de leer omtrent de O. nader ontwikkeld en bekrachtigd. Terwijl de hervorming . geen O. als kenbron der waarheid of als onfeilbare uitlegster der Schrift erkende, maar alleen de Schrift als regel van. geloof aannam, stelde de kerkvergadering van Trente het gezag der O. gelijk met dat der H. Schrift