Gepubliceerd op 28-02-2021

Orkest

betekenis & definitie

(van het grieksch orchester, dansers, of orchestra, dansplaats) was aanvankelijk dat deel van het theater, hetwelk gelegen was tusschen het tooneel en de plaatsen der toeschouwers, waarop zich het koor bevond. Bij het ontstaan van de opera (zie ald.) ging de naam over op de ruimte waar zich de instrumentalisten bij de opvoering bevonden om de zangers te begeleiden.

Ten slotte werd de naam op de verzameling van musici zelf (als collectiva) overgebracht. Bij het eerste pogen door graaf Bardi te Florence (op het einde der 16de eeuw) waren de begeleiders achter de coulissen (dus als tegenwoordig onzichtbaar voor de toeschouwers); maar deze plaatsing deed veel afbreuk aan den klank, zoodat bij de opening van het eerste operatheater voor het publiek toegankelijk (Venetië 1637) de musici zich waarschijnlijk voor het tooneel hadden opgesteld.Als vader van het huidige orkest (d. w. z. dat het niet alleen min of meer zelfstandig optrad, maar dat er ook gebruik werd gemaakt van de caracters den instrumenten eigen), kan men Claudio Monteverde beschouwen (geb. te Cremona 1567, overl. te 1643 te Venetië). Zijn voorganger (Peri, zie ald.) had zich nog tevreden gesteld met harpsichord, chitarronen, viola da gamba, theorbe, luit en fluiten. Monteverde geeft in de partituur van zijn Orfeo, (1607) hier „Favola in musica” (fabel op muziek) genoemd, de volgende instrumenten aan: 2 gravicembali, 2 contrabassi di viola, 10 viole da brazzo (hier zijn zoowel violen als altv. mee bedoeld), 1 arpa doppia, 2 violini piccolli alla Francese, 2 chitarroni, 2 organi di legno (klein orgelwerk met doordringenden klank), 3 bassi da gamba, 4 tromboni, 1 regale, 2 cornetti, 1 flautino alla vigesima seconda (glageolet), 1 clarino (hooge trompet), 3 trombe sordines (trompetten met demper). De gravicembali (het klavier-instrument dier dagen, zie Vleugelpiano) werden, een ter rechter- de ander ter linkerzijde geplaatst van het tooneel en dienden ter begeleiding van den solozang (recitatieven en aria’s), waarbij soms een afwisseling plaats vond van het organo di legno, soms ondersteund of afgelost door nog andere der genoemde instrumenten, bij hartstochtelijke en levendige tooneelen. Monteverde, die zelf een goed violist was, wist vooral partij te trekken van de strijkinstrumenten en met het tremolo voor violen en ’t pizzicato (nog geheel onbekend) nieuwe instrumentale effecten te bereiken. Vooral was M.’s instrumentatie voor de bespelers een aanleiding om zich meer vaardigheid op hun instrumenten te verwerven.

Cambert (met fluiten en hobos), Lully (fagotten en timpani) en vooral Joh. Ad. Hasse (zie ald.) verrijkten het O. Vooral de laatste, die door samenstelling en tucht zijn orkest wist op te voeren, dat het als een model 0. door zijn tijdgenooten werd geprezen.

Met Gluck (zie ald.) verdween, met het afschaffen der clavicembali, in het 0. het laatste overblijfsel van den generalen bas.

Toch was het O. nog ver verwijderd van het hooge standpunt zooals wij het kennen. Haydn, Mozart, Beethoven, Berlioz en Wagner zijn de mannen, die het 0. hebben opgevoerd, hebben ontwikkeld, tot hetgeen het nu is: het meest volmaakte instrument van alle wat tot heden bestond en bestaat, zoodat het koninklijk instrument (het orgel) zijn plaats boven of zelfs naast het O. heeft ingeböet, al moet erkend, dat het orgel een machtige factor is om het O. te ondersteunen en te versterken en het tot zijn hoogste potentia op te voeren.

In den tegenwoordigen tijd onderscheidt men strijkorkest, harmonie-O. (alleen blaasinstrumenten met slagwerk, de bas niet zelden toch door contrabassen (violen) versterkt, die soms de plaats van de basblaasinstrumenten innemen); het fanfare-O. en het militaire-O. (harmonie-, doch hier ook voor de basblazers contrabastuba’s, bombardon’s of zoogenaamde lage C- of B-bassen enz.). Het volle O. bestaat uit strijk-, blaas- en slaginstrumenten, het is of groot of klein 0. Het klein 0. bestaat uit strijkquintet, 2 fluiten, 2 hobos, 2 clarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns, 2 trompetten en 2 keteltrommen (timpani). Haydn’s en Mozart’s symphonieën en een enkele van Beethoven zijn voor klein .0. (Dikwerf maakten Haydn en Mozart van enkele dezer instrumenten geen gebruik; zoo ontbreken in de partituren van sommige symphonieën dezer meesters de timpani, de clarinetten enz. Zeer dikwerf gebruikten zij maar een fluit. Ook Beethoven’s' IV heeft maar één fluit.) Voegen zich nog een paar hoorns en 3 bazuinen (tromboni of posaunen) hier bij (soms nog een kleine fluit, fl. piccolo), dan heeft men het groote symphonie-orkest, zooals dit door Beethoven (uitgez. in de IXde symphonie en in diens Missa solemnis) werd gebruikt en waartoe ’t meerendeel van de groote componisten zich heeft bepaald.

Aanmerkelijke uitbreiding heeft het O. nog ondergaan door Berlioz en op diens voetspoor, bij R. Wagner, waarin velen, vooral in de moderne opera en bij programma-muziek, zich een voorbeeld hebben gesteld, zoodat er van een „bepaaldheid” voor den componist van het heden geen sprake kan zijn.

Rich. Strausz verlangt in zijn nieuwste werk Domestica deze bezetting: fl. piccolo, 3 fl., 2 hobo’s, hobo d’amore (een kleine terts lager en een weinig voller toon dan de gewone hobo), engelsche hoorn, C-clarinet, A-clarinet, 2 Bclarinetten, 1 baselarinet, 4 fagotten en contrafagot, 4 saxophonen, 8 hoorns, 4 trompetten, 3 bazuinen, bastuba, 4 pauken, triangels, tambourin, staalmuziek, bekken, groote trom, 16 eerste, 16 tweede violen, 12 alten, 10 .violoncellen, 8 bassen en 2 harpen, tezamen honderden-negen personen. De meesten houden zich aan geen bepaalde samenstelling; van sommige instrumenten, die in den regel dubbel bezet zijn, eischen zij (zooals boven reeds is opgemerkt) een veel grooter aantal.

Berlioz is de groote reformator. Hij maakte van het klank-coloriet, als geen ander, studie en was door zijn zeldzame theoretische kennis van de eigenaardigheid, als ook van datgene wat er bij veel oefening (technische vaardigheid) op elk instrument gedaan kon worden, de aangewezen man, om het O. tot een soort instrument te vervormen, waardoor den componisten een geheel nieuwe aëra als het ware werd ontsloten. Berlioz is de grondlegger van de moderne instrumentatie. In een en hetzelfde werk wordt meermalen bij verschillende onderdeden een andere bezetting gevorderd.

Van zeer veel gewicht is ook de plaatsing van de verschillende instrument-groepen. Hoofdzaak is hier, dat de klank der verschillende instrumenten bij gezamenlijk optreden tot één volume versmelt. Daar dit op de voortplanting der geluidgolven berust en alzoo de vorm van het gebouw hier ook weer zijn invloed doet gelden, zal dit een bekwaam dirigent er toe brengen niet overal dezelfde opstelling te volgen.

< >