Gepubliceerd op 29-01-2021

Florence

betekenis & definitie

ital. Firenze, duitsch Florenz.

1) Provincie van het koninkrijk Italië, in het landschap Toscane, grenst ten n. aan Modena, Bologna en Ravenna, ten o. aan Forli, Pesaro en Arezzo, ten z. aan Siena en Arezzo, ten w. aan Pisa en Lucca, is 5867 (volgens Strelbitskij 5799) Q km. groot, en telde 1901 937.786 inw. (tegen 790.776 in 1881); zij is verdeeld in de 4 districten Florence, Pistoja, Rocca San Casciano en San Miniato, tezamen met 74 gemeenten. De provincie omvat het middendeel van het gebied der Arno. benevens de dalen harer zijrivieren (Sieve, Bisenzio, Ombrone, Pesa en Elsa) en is in het noorden met tot de Apennijnen behoorende bergen bezet, waaronder de Corno alle Scale (1939 meter) en de Cupolino (1848 meter) de hoogste zijn. Het zuiden levert graan, wijn, olie en zijde; de provincie heeft tal van minerale bronnen en talrijke goede straatwegen; de spoorwegen loopen allen naar de gelijknamige hoofdstad.
2) Florence, ital. Firenze, vroeger Fiorenza, lat. Florentia, stad der bloemen. Hoofdstad der provincie F., tot 1859 hoofdstad van het groothertogdom Toscane en van 1865—1871 van het koninkrijk Italië, ligt onder 43° 46’ N.B. en 11° 17' O.L. v. Gr., gemiddeld 52 meter boven zeeniveau, in een schilderachtig dal, aan beide zijden van de Arno, die hier 120—160 meter breed is en de stad in twee helften deelt, van welke de noordelijke en grootste zich tot aan den voet der Apennijnen uitstrekt. De stad en haar omgeving hebben een zeer veranderlijk en daarom voor borstlijders zeer nadeelig klimaat; evenwel is de stad niet bepaald ongezond; de gemiddelde temperatuur bedraagt in Jan. 5°, in Juli 25,1, over het geheele jaar 14,6° C. Een hoogbronwaterleiding voorziet de stad van drinkwater. F. had in 1901: 204.950 inw., tegen 169.901 in 1881.

Florence, een der schoonste en meest interessante steden van Italië, met den bijnaam „la bella”, de schoone, en met het oog op haar hooge beteekenis voor de taal- en letterkunde en inzonderheid voor de beeldende kunsten ook wel het „italiaansch Athene” geheeten, heeft zich sinds de slooping (in 1859 aangevangen) van den bijna 10 km. langen ringmuur (1285 1388 gebouwd) in alle richtingen belangrijk uitgebreid. Yan het negental stadspoorten, die als monumenten der bouwkunst gespaard zijn gebleven, zijn de Porta alla Croce (1330 voltooid), de Porta San Gallo (1284), de Porta Romana (1328 door Jacopo Orcagna gebouwd), de Porta San Frediano (1324), de Porta San Giorgio met interessante fresco’s en de Porta San Miniato de belangwekkendste. Twee op de hoogste punten in het zuiden en in het noorden gelegen citadellen, Belvedere en San Giovanni Battista of Fortezza da Basso, zijn thans tot kazerne ingericht en dienen minder tot verdediging als tot versiering der stad. De straten zijn in de oude stadsgedeelten zeer nauw en door het vooruitspringen der daken zeer donker, echter zindelijker dan die der meeste andere groote steden van Italië, en uitmuntend geplaveid : in den laatsten tijd zijn vele verbreed. Rondom het deel der stad dat benoorden de Arno ligt, loopt een breede ceintuurbaan. De mooiste straten zijn: de Via dei Calzajoli' in het centrum der stad tusschen het Domplein en de Piazza della Signoria, het brandpunt van het florentijnsche leven; de Via Tornabuoni, de Via Cavour (vroeger Via Larga), de breedste van allen, aan weerskanten begrensd door paleisachtige woonhuizen; de Via Cerretani, de Via Maggi o en de langs beide oevers der Arno loopende kaden, Lungarni geheeten (Lungarno Amerigo Vespucci, L. Corsini, L. Acciajoli, L. della Borsa, L. Zecca Vecchia langs den noordoever, en L. Serristori, L. Torrigiano, L. Guicciardini, en L. Soderini, langs den zuidoever der Arno). De hoofdstraten worden electrisch verlicht. De rivier is op zes plaatsen overbrugd. De uit den romeinschen tijd dagteekenende en in 1362 door Taddeo Gaddi herbouwde Ponte Vecchio, met drie bogen, draagt tal van goudsmidswinkels en is verreweg het drukste, de Ponte Santa Trinita, 1252 voltooid, werd omstreeks het midden der 16de eeuw door Bart. Ammanati herbouwd; de Ponte alla Carraja, 1211—20 gebouwd en in 1333 door een overstrooming verwoest, werd in 1337 gerestaureerd en in 1559 door Ammanati vernieuwd; de Ponte alle Grazie werd in 1236 gebouwd en is onder de vier steenen bruggen de langste; de beide andere bruggen, beide van ijzer, liggen aan de beide einden der stad. F. heeft tal van groote openbare pleinen; het mooiste daaronder is de (vroeger Piazza del Gran Duca geheeten) Piazza della Signoria, begrensd door paleizen, kerken en andere groote gebouwen en als bedekt met monumenten, standbeelden enz., een middelpunt van grootsteedsch leven, Piazza della Santissima Annunziata, aan drie zijden door zuilengalerijen omgeven, Piazza Santa Maria Novella, op hetwelk vroeger sinds 1563 op het feest van Johannes den Dooper, schutspatroon der stad, harddraverijen werden gehouden, Piazza Santa Croce, met het Dantemonument van Pazzi, bestaande uit een 6 meter groot marmeren standbeeld op een 7 meter hoog voetstuk, in 1865 onthuld, de Piazza Santa Trinita, met een granietzuil van de baden van Caracalla te Rome, Piazza Vittorio Emanuele, met ruiterstandbeeld van Victor Emanuel II, in 1890 onthuld, Piazza Massimo d’Azeglio, met een fraai park, Piazza dell’ Indipendenza, in het sinds kort ontstaan noordwestkwartier en het grootste en meest regelmatige van alle pleinen van F.; verder heeft de stad een menigte monumenten en standbeelden (Michelangelo, Ricasoli, Peruzzi, dit laatste 1898 onthuld, Garibaldi, Manin, Goldoni, tal van vorstelijke personen}, en niet minder dan 170 kerken en kapellen ; onder de kerken die meest ruim van schilder- en beeldhouwwerk voorzien zijn, is de geweldige dom Santa Maria del Fiore, in 1294 door Arnolfo di Cambio, op de plaats waar vroeger de kerk der H. Reparata stond begonnen, de voornaamste; F. is ook rijk aan paleizen en andere groote bouwwerken van allerlei aard. Aan de reedsgenoemde Piazza della Signoria, oudtijds volksvergaderplaats, terrein voor wedstrijden, openbare feesten enz. ligt, onder meer merkwaardige gebouwen, het palazzo degli Uffizi, een prachtig staatsgebouw in oud-italiaanschen stijl, door Vasari onder Cosmus I gesticht; de nissen bevatten tal van standbeelden van beroemde florentijners; in de benedenlokalen Domkerk Santa Maria delFiore te Florence. vindt men de staatscollegiën. benevens de beroemde Magliabecchische bibliotheek (Bibliotheca Magliabecchiana), bevattende 150.00Ü boekdeelen en 12.000 handschriften; in de bovenverdieping bevindt zich de heerlijke galerij, die in antieken, in nieuwere kunstwerken van metaal en marmer en in schilderijen een der eerste der heele wereld is: onder de antiek en bevinden zich de Venus van Medici, de Hermaphrodiet en de groep van Niobe; onder de schilderijen uit alle scholen is ook de beroemde Venus van Titiaan ; aan hetzelfde plein ligt de vermaarde Loggia dei Lanzi, een zaal door Andrea di Cione Orgagna in 1375 gebouwd, waarin de beroemde metalen Perseus van Benvenuto Cellini, een Judith. Holophernes onthoofdende, van Donatello, een Sabijnsche maagdenroof, en een marmeren Hercules, den Centaurus bevechtende, van Johannes van Bologna, en andere meesterstukken zich bevinden. De oostzijde van het plein wordt ingenomen door het zoogenoemde Oude paleis (Palazzo vecchio of Granducale, einde 13de eeuw, later veelvuldig veranderd); het' is geheel in den stijl der middeleeuwen, sober majestueus, hecht zonder sieraad ; van boven loopt een tot verdediging ingerichte, overdekte gang rondom het gebouw, en boven deze verheft zich de op vier kolossale zuilen rustende klokketoren, bijna 100 meter hoog; vóór het paleis staan een Hercules van Bandinelli en een schoone fontein van Ammanati, Neptunus en de zeegoden voorstellende. De Dom, Santa Maria del Fiore waaraan anderhalve eeuw is gearbeid, is van buiten schaakbordsgewijs met zwart en wit marmer bekleed ; de koepel, meer dan 110 meter hoog en achtkantig, is het meesterstuk van Brunelleschi: in de kerk zelf ziet men o.a. de gedenkteekens van Brunelleschi, van den schilder Giotto en van Marsilius Ficinus ; de vrijstaande klokketoren of Campanile, een der fraaiste bouwwerken der stad. rijk aan beeldzuilen en reliefs, door Giotto begonnen, door Andrea Pisano voortgezet, in 1387 door Francesco Talenti voltooid is 82 meter hoog. Merkwaardig is de dom nog door de hier in 1493 gehouden kerkvergadering, die een hereeniging van de Grieksche en Roomsche kerk tot stand j zoclit te brengen, doch daarin niet slaagde. \ Tegenover den dom op hetzelfde plein staat | het beroemde achtkante Battisterio of de i Doopkerk, wier vermaarde metalen deuren ( het werk van den goudsmid Ghiberti zijn, die daaraan 48 jaar gewerkt heeft; de eerste deur bevat in 20 vakken bas-reliefs uit het Oude Testament, in 10 afbeeldingen voorgesteld ; het binnenste bevat o.a. oude mozaïektafereelen. Niet ver van den dom vindt men de prachtige kerk S. Lorenzo, eveneens met een schoonen koepel versierd. Aan den voet van het hoogaltaar wijst een eenvoudige plaat met het opschrift: „Decreto Publico Patri Patriae” (op openbaar besluit aan den vader des vaderlands) het graf aan van den ouderen Cosmus van Medici, den grondlegger van de grootheid zijns geslachts. Twee kapellen van deze kerk verdienen vermeld te worden: de eene met de graven van Giulano de Medici en van Lorenzo de Medici, hertog van Urbino, door Michel-Angelo bearbeid; de andere de koepel van de Medici met de graven dezer familie, welk met zóó kwistige pracht in de 17de eeuw werd aangevangen, dat al de schatten der Mediceërs niet toereikend geweest zijn om haar te voleindigen. Aan deze kerk grenst de Mediceesche bibliotheek Laurenziana, die 9000 van de kostbaarste handschriften en incunabelen bevat, gedeeltelijk aan kettingen bevestigd ; o.a. vindt men hier een Virgilius uit de 5de eeuw en een handschrift der Pandecten uit de 6de of 7de eeuw. De kruiskerk Santa Croce, het Pantheon van Florence, op een prachtig plein, dat tot avondwandelingen dient, bevat onder andere kunstwerken de praalgraven van Michel-Angelo, Machiavelli, Galilei. Alfieri en sedert 1830 een prachtig gedenkteeken voor Dante. De kerk Sta. Maria Novella, de eenige groote , kerk in het centrum der stad, is niet minder . rijk in schoone schilderijen: zoo ook de kleine, maar aan kunstschatten rijke Dominikanerkerk S. Marco. In het daaraan helendend klooster leefde de beroemde, in 1498 op de Piazza della Signoria als ketter verbrande Savonarola. Ook de kerk dell’ Annunziata, in het noordelijk deel, en de del Carmine (de Carmeliter-kerk) in de zuidhelft der stad, zijn rijk aan schilderijen. Op de Piazza di S. Trinita verrijst een hooge antieke granietzuil. Aan den noordelijken oever van den Arno liggen vele der schoonste paleizen, en in de nabijheid der Ponte Vecchio of oude brug bevindt zich een schoone marmeren groep van Joh. van Bologna: Hercules, den Gentaurus Ness'is overwinnende; op de brug staan de kramen der goudsmeden en juweliers, en over deze heen loopt een bedekte galerij van 600 schreden lang, in 1564 door Cosmus I gebouwd, die van het paleis degli Uïfizi naar het groothertogelijk residentieslot voert. Dit laatste, in het zuiderdeel der stad, werd door Brunelleschi in 1440 voor zekeren edelman Petti gebouwd, maar door Cosmus I aangekocht en tot residentie gekozen; vroeger i woonden de Medici in het tegenwoordig paleis Riccardi, waar de Accademia della Crusca hare zittingen houdt. Den voorhof van het Palazzo Petti, dat van 1865—1870 de residentie van koning Victor Emanuel was, versieren vele schoone fonteinen. Zijn uitwendige is cyclopisch grootsch, zonder sieraden, het inwendige prachtig en vooral rijk aan de heerlijkste schilderijen, welker getal en schoonheid nauwelijks voor die der eigenlijke galerij behoeft onder te doen : hier bevindt zich o.a. de beroemde Madonna della Sedia (de op een stoel zittende M.) van Raphael. Achter het paleis verheft zich terrasgewijs de prachtige tuin Róboli, van welks top men de gansche stad overziet. Aan den tuin grenst zijwaarts het gebouw van het natuurwetenschappelijk Museum, dat een hoogst belangrijke verzameling van anatomische waspreparaten en aanzienlijke verzamelingen van natuurlijke historie bevat. Met het museum is een sterrenwacht, een physisch kabinet en een botanische tuin verbonden. Florence heelt meerdere schouwburgen, waarvan de grootste en schoonste het della Férgola is. Van geleerde instellingen bezit Florence de in 1349 gestichte universiteit, welker gebouw le Studio heet, in 1859 gereorganiseerd tot Instituut der hoogere wetenschappen (Istituto di studi superiori pratici e di perfezionamento) met cursussen in philosophie, geschiedenis, archeologie en letterkunde (1899/1900: 592 studeerenden); verder een provinciale school voor het notariaatswezen, waaraan een gymnasium verbonden is, een aartsbisschoppelijk seminarie, gevestigd in het voormalig Cistercienserklooster, een militair-geographisch instituut, een school voor militaire geneesheeren, een private opleidingsschool voor de diplomatieken en andere takken van staatsdienst, een hoogeschool voor vrouwen (in 1900: 117 leerlingen), een conservatorium, allerlei instellingen v. hooger kunstonderwijs, waaronder een akademie der beeldende kunsten, enz., tal van middelbare en lagere scholen, geleerde en kunstgenootschappen, kunsten wetenscbappelijke verzamelingen (archeologisch museum, dommuseum in 1891 geopend, museum der natuurwetenschappen), bibliotheken enz. en eindelijk de beroemde akademie „della crusca'’, in 1582 gesticht; naar italiaansch gebruik, om aan geleerde vereenigingen beeldsprakige en soms belachelijke namen te geven, koos zij den naam „crusca”, d.i. zemelen, om aan te duiden, dat haar voornaamste streven zou zijn, de taal als het meel to ziften om de zemelen van zuiver meel te scheiden; aan dit beeld getrouw, heeft zij met pedante gestrengheid vele der voortreffelijkste schrijvers, inzonderheid Tasso, hard aangevallen, maar ook een uitmuntend woordenboek der italiaansche taal geleverd. Zelfs haar vergaderzaal was in den geest van dit beeld met wannen, korenzakken, meelbuilen enz. gestoffeerd. De akademie der schoone kunsten bezit een uitmuntende verzameling van schilderijen. Onder de weldadige inrichtingen is de Confraternita della Misericordia te vermelden, een broederschap, sedert den tijd der pest in de 13de eeuw opgericht, tot bijstand van noodlijdenden. Onder de beroemde mannen, die in Florence geboren werden, telt men : Dante, voor wien men in 1865 op zijn 600 jarig geboortefeest een koperen standbeeld heeft opgericht, Machiavelli, MichelAngelo en Amerigo Vespucci.

De omstreken van Florence behooren tot de bekoorlijkste in Italië; van alle kanten is het schoone dal met bevallige hoogten omringd, die met talrijke villa’s, tuinen, kloosters, dorpen enz. bedekt zijn. Een half uur ten zuiden van de stad ligt het vermaarde lustslot „Poggio Imperialo”, met prachtige tuinen en cypressen-lanen ; onmiddellijk daarboven ligt op een heuvel het schoone „Arcetri”, waar Galileï een goed deel van zijn leven doorbracht. Ten w. voor de stad strekken zich over vele kilometers de cascines (meierijen) uit, de Tiergarten of het Prater van Florence, met aangename wandeldreven, ruime parken en dichte boschpartijen; 10 km. van F. ligt Fiesole, en in het z.w. de Certosa di Val d’Ema (zie Certosa)

De bevolking bestaat in hoofdzaak van industrie (stroohoeden. zijdenwaren, houtsnijwerk, kunstnijverheid, artikelen in marmer, albast, Florentijnseh mozaiek). De stad ligt aan de lijnen Bologna—F., Chiusi— Rome, F.—Faenza (102 km.) F.—Pisa—Livorno (97 km), en heeft twee spoorwegstations. n.l. het centraalstation Santa Maria Novella, in het n , en Campo di Marte in het z. der stad, het eerste hoofdstation der drie genoemde lijnen, het tweede hulpstation der beide eerste lijnen; F. heeft voorts een de geheele stad bespannend net van electrische tramwegen. In de 1868 naar plannen van den ingenieur Poggio aangelegde Viale dei Colli, een met boomen en plantsoenen bedekten weg van 5'/.: km. lang en 18 meter breed, die over de heuvelen ten zuiden van de stad loopt, bezat F. een der schilderachtigste promenaden van geheel Italië.

Het oudste Florence, rivierhaven van Faesulae (Fiesole), werd in 82 v. Chr. door Sul la verwoest. Het tegenwoordige F. werd in 59 v. Chr., een weinig verder stroomafwaarts, gesticht, als een romeinsche kolonie; in de 4de eeuw werd het hoofdstad der provincie Tuscia-Umbria. In 401 vernietigde Stilicho hier een leger der Oostgothen. Het christendom kwam hier eerst in de 5de eeuw in de meerderheid, ofschoon F. reeds vroeger zetel van een bisschop geworden was. Eerst sinds de 10de eeuw werd F. een stad van beteekenis. Door keizer Hendrik III tot rijksstad verheven, na diens dood met het tuskische markgraafschap hereenigd, koos het ten tijde van markgravin Mathilde krachtig partij voor deze tegen Hendrik IV, en wist inmiddels zijn zelfregeering te bevestigen en de heerschappij over het dubbelgraafschap Florence-Fiesole aan zich te trekken. In 1125 verwoestten de florentijnen het naburig Fiesole, welks bewoners grootendeels naar F. verhuisden. Vooral echter nam de macht der stad toe door de overwinningen die zij in 1172 in gemeenschap met Pisa op den veldheer van Friedrich I, aartsbisschop Christiaan van Mainz, behaalde. Na een voorbijgaande beperking harer zelfstandigheid onder de keizers Friedrich I en Heinrich VI, verkreeg de stad, doordat zij zich onmiddellijk na den dood des laatsten aan het hoofd van den tegen het rijk gericliten tuskischen bond plaatste, het staatkundig overwicht in geheel Midden-Italië. In 1207 werd in de plaats van de om het jaar aftredende consuls die tot dusver de stad geregeerd hadden, een v. elders beroepen podesta of militairgouverneur aanhet hoofd der stedelijke regeering gesteld; deze had. evenals vroeger de consuls, de uitvoerende macht in handen, en was in zijn bestuur aan de besluiten van den kleinen en dengrooten ' Raad en van de volksvertegenwoordigers gebonden, welke lichamen tezamen de wetgeI vende macht uitmaakten. De aanmatigingen j v/d adel hadden in 1177 een verwoeden bur! geroorlog doen uitbreken, die vele jaren de stad | en haar omgeving teisterde en na den moord | op Buondelmonte op de Ponte Vecchio met vernieuwde felheid opvlamde. In de oorlogen I van Friedrich II hield F. meest de zijde van diens vijanden, doch viel in den laatsten tijd van diens regeering in handen van zijn zoon, Friedrich van Antiochië. Na den dood van Friedrich II gaf het volk zich in 1250 een nieuwe, tegen de macht van den adel gerichte grondwet; aan -het hoofd der stedelijke regeering kwam een Capitano del Popolo, bijgestaan door een Raad van 12 leden Omstreeks dezen tijd was F. een der belangrijkste industrie- en koopsteden van Europa: hare wolen lakenwevers hadden agentschappen te Venetië, Parijs, Brugge en Londen : een groot deel van den ital en franschen geldhandel was in handen van florentijnsche wisselaars en financiers. Door de eindelooze veeten en twisten van den adel geraakte F. echter herhaaldelijk in oorlog met andere toscaansche steden, vooral met het ghibellijnische Siena en Pisa; de Florentijnen leden 4 Sept, 1260 bij Montaperti aan de Arbia een vernietigende nederlaag, waarop de guelfen (democraten) de stad verlieten ; reeds in 1267 echter kregen zij de heerschappij weder in handen, doordat Karel van Anjou II, tot signore der republiek F. gekozen, voor 10 jaren aandeel aan de regeering kreeg. In 1282 besloten de gilden of beroepscorporaties, w-aarvan men zeven hoogere (nl. rechtsgeleerden, lakenhandelaars, geldwisselaars, geneeskundigen, zijdewerkers, bontwerkers) en vijf lagere onderscheidde, zelf het bestuur der stad in handen te nemen ; zij stelden hunne priori (voorzitters) aan het hoofd der regeering en hielden door strenge wetten den adel in toom Niettemin vormden zich in de stad twee nieuwe machtige partijen, die de uit Pistoja afkomstige namen van de Neri (Zwarten) en de Bianchi (Witten) aannamen; aan het hoofd der Neri, die meerendeels guelfisch (zooveel als demokratiseh) gezind waren, stonden de Donati en aan het hoofd der ghibellijnsche Bianchi het geslacht der Cerchi; beide partijen stonden scherp tegenover elkander, hetgeen in den aanvang der 14(le eeuw tot een waren burgeroorlog leidde, waarin weldra de geheele stad betrokken werd; in 1301 moest de ghibellijnsch gezinde Dante F. verlaten ; vele der minder gegoede adellijke families traden in de hoogere gilden, en er vormde zich een nieuwe aristocratie, waartoe o a. Acciajuoli, Alberti, Perussi, Strozzi en Ricci behoorden; onder hun leiding bleef F. het hoofd der guelfische partij in Midden-Italië. De lagere volksklasse, het popolo minuto, werd van alle ambten uitgesloten. In 1304 werd gedurende een gevecht tusschen volk en adel een deel der stad door brand vernield. In 1312 verscheen keizer Hendrik VII voor F. hij ondervond echter, in weerwil van de oneensgezindheid der bevolking een zoo krachtig verzet, dat hij na een kort beleg onverrichter zake moest aftrekken. Door genoemden keizer in den rijksban gedaan, droegen de FJorentijnen de signorie der stad in 1313 aan koning Robert van Napels op, die haar tot 1321 door stadhouders liet regeeren; door den ghibellijn Castruccio Castracani zeer in het nauw gebracht wendde de stad zich in 1326 tot Robert's zoon, hertog Karel van Calabrië, die de signorie over F. voor den tijd van 10 jaren aanvaardde, doch reeds in 1328 stierf. Tot 1341 regeerde de stad zich nu weer volgens een demokratische constitutie; in genoemd jaar echter in een oorlog met Pisa gewikkeld, droeg zij de heerschappij op aan den hertog van Athene, Walter van Brienne, die zich vroeger, als stadhouder van Karel van Calabrië, onder de FJorentijnen een grooten aanhang verworven had; aanvankelijk tot conservatore des volks en veldheer voor 1 jaar gekozen, liet Walter zich einde 1342 tot heer der stad voor het leven benoemen, doch werd wegens zijn tyranniek bestuur reeds in Juli 1343 verjaagd. Nog in den herfst van hetzelfde jaar bracht een omwenteling de popolo minuto aan het roer; onmiddellijk verbonden zich toen de adellijken met de rijke familiën der popolo grasso tot een krachtige parte quelfa (guelfische partij), die allengs weer alle macht aan zich wist te trekken en een oligarchie vormde, die zich door een rustelooze vervolging aller werkelijke of vermeende ghibellijnen in haar positie zocht te handhaven. Wel had in 1378 een opstand der lagere volksklasse onder leiding van den wolkammer Michele di Lando, de zg. revolutie der Ciornpi (wolkammers) een wijziging der grondwet in demokratische richting ten gevolge, doch de oligarchische partij herstelde zich spoedig en in 1382 werd Lando verbannen; in 1405 kocht F. voor een som van 200.000 goudguldens de stad Pisa, die echter eerst met geweld moest worden onderworpen, in 1421 van de Genueezen de haven van Livorno. Nadat gedurende omstreeks een halve eeuw het geslacht der Albizzi aan het hoofd der republiek had gestaan, brak met het tot heerschappij komen der Medici (zie ald.), een rijkgeworden koopmansfamilie, een van welks leden zich reeds gedurende de revolutie der wolkammers aan de zijde der popolo minuto had geschaard, het Mediceesche tijdvak aan; onder het patriarchale bestuur der kunstlievende leden van dit geslacht werd F. het middelpunt van het geestesleven van dien tijd en het uitgangspunt van het humanisme en der groote renaissance-beweging in de kunst. In 1494 werd F. door Karel VIII van Frankrijk op zijn tocht naar Napels bezet; Petro de Medici, die geen tegenstand had durven bieden, werd verjaagd. Savonarola, de prior van San Marco, verkreeg alsnu grooten invloed en voerde een theokratischen regeeringsvorm in, die echter met zijn terechtstelling in 1498 weer ineenstortte. In 1512 keerden de Medici met hulp van paus Julius II naar F. terug; in 1527 werden zij ten tweeden male verdreven, doch door Clemens VII en Karel V, die de stad na een langdurig beleg op 12 Aug. 1530 veroverde, weer hersteld; Alessandro Medici werd nu tot hertog van F. uitgeroepen (1532) en F. zoodoende tot een hertogdom gemaakt; zijn opvolger, Cosimo (Cosmus) I voegde Siena aan het gebied van Florence toe en nam in 1569 den hem door Pius V verleenden titel van groothertog van Toscane aan. Sinds deelde F. de lotgevallen van den staat Toscane (zie ald.). In 1799 door de Franschen bezet, in 1801 tot hoofdstad van het koninkrijk Etrurië verheven, in 1807 met het fransche keizerrijk vereenigd, in 1814 weer hoofdstad van het groothertogdom, in 1849 voor korten tijd zetel eener provisorische regeering, in 1859 weer provinciale hoofdstad, werd F. ingevolge de September-conventie van 1865 hoofdstad en residentie van het koninkrijk Italië en bleef dit tot 1871; de verhuizing der hofhouding en der regeeringslichamen naar Rome had een zwaren economischen en financieelen crisis ten gevolge, welke de stad eerst tegen het einde der 19de eeuw te boven kwam.

Literatuur Afgezien, van de tot de 16de eeuw reikende kronieken en historiën van Dino Compagni en Villani tot op Varchi, Nardi en Jacopo Pitti en andere oudere werken over de geschiedenis als anderszins van F., zijn onder de nieuwere werken te noemen : A. van Neumont, Tavole cronologiche e sincrone délia storia fiorentina, (Flor. 1841); Vannucci, I primi tempi delta liberta fiorentina (1856) ; Trollope, History of the commonwealth, of Florence (Lond. 1864— 65); Scheffer-Boichorst, Florentiner Studien (Leipz. 1874); Hartwig, Quellen und Forschungen zur ältesten Geschichte der Stadt F. (Marb. en Halle 1875—81); Capponi, Storia délia repubblica di Firenze (3 Flor. 1888; duitsch van Dütschke, Lpz 1876); Perrens, Histoire de Florence jusqu’à la domination des Médicis (3 1888—90); Villari, Le origine del commune di Firence (Milaan 1890); dezelfde, I primi due secoli delta storia di Firenze, 1 (Flor. 1893); Corazzini. Sommario di storia fiorentina (1891); Bigazzi, Firenze e conto-,-ni, Manuale bibliografico (1892); Davidsohn, Geschichte von F. 1: Altere Geschichte (Berl. 1896); dezelfde, Forschungen zur Geschichte von F. (Flor. 1—3, 1896—1901); Doren, Entwicklung und Organisation der Florentiner Zünfte im 13 und 14 Jahrh. (Leipz. 1897); Berenson, Die florent. Maler der Renaissance (Oppeln 1898); Reymond, La sculpture florentine (4 dln., Flor. 1898— 1900); G. Schneider, Die finanziellen Beziehungen der Florentiner zur Kirche 128.5—1304 (Leipz. 1899); Doren, Studien aus der Florentiner Wirtschaftsgeschichte (dl. 1, Stuttg. 1900); Münk, Florence et la Toscane (Par. 1901); Henck, F. und die Mediceer (Bielef. 1902); Moerls Reisehandbücher, F. (Leipz. 1901) Zie ook de literatuur bij Medici en Toscane.