Gepubliceerd op 23-02-2021

Mongolen

betekenis & definitie

aldus noemt men in het algemeen de nomadenvolken welke Mongolië en het zoogen. hooge Tartarijë ten w. en Mandsjoerijë ten o., waarvan het midden door de woestijn Gobi wordt ingenomen, bewonen; verder nog de bewoners van de hoog-terrassen aan den Kökö-Nor of het Blauwe meer noordoostelijk van Tibet, en eindelijk zij, die onder andere stammen vermengd hun woonplaats hebben in gedeelten van het -Siberische en Kaspische laagland. Deze Mongoolsche volkerenfamilie splitst zich in een oostel. tak, de Oost-Mongolen, een westel., de Kalmukken, en een noordel., de Buraten.

De eerstgenoemdem zijn het eigenlijke stamvolk der geheel© familie en verdeelen zich in meerdere kleine volken en horden. Zij worden dan ook bij voorkeur M. genoemd en bewaren nog het zuiverst de eigenaardigheden en het type van het naar hen genoemde ras. Hun gestalte is van een middelmatige grootte; zij hebben weinig baard, groote afwijkende ooren en meestal kromme beenen, een gevolg van hun veelvuldig paardrijden. Zij zijn openhartig, matig, gastvrij, maar ook traag en onzindelijk. De veelwijverij is bij hen algemeen. Hun woningen bestaan uit tenten.

Hun levenswijze is nog geheel nomadisch. Zij splitsen zich in vele stammen en staan onder eigen stamhoofden of erfvorsten, die aan het Chineesche rijk onderworpen zijn. De godsdienst dien zij belijden, is de buddhistische, en den Dalai-Lama erkennen zij als hun geestel. opperhoofd. De oudste geschiedenis der M. ligt zeer in het duister; eerst met het optreden van Dschingis-Khan, in het begin der 13de eeuw, gaat er meer licht over op. Deze vereenigde de gescheiden stammen van Middenen Oost-Azië, onder welke die der Tartaren en M. de voornaamste waren, en deed zijn volk door groote veroveringen plotseling een voorname plaats in de geschiedenis der wereld innemen. Zijn zonen, onder wie zijn rijk verdeeld werd, zetten de veroveringstochten op uitgebreider schaal voort, zoodat zij een groot gedeelte van Azië aan zich onderwierpen, Rusland bijna geheel vermeesterden, Polen verwoestten en in 1241 tot in Duitschland doordrongen.

Het rijk der M. bereikte in de tweede helft der 13de eeuw zijn toppunt van macht en strekte zich toen uit van de o. Chineesche zee tot aan de grenzen van Polen, en van de Alpenlanden van den Himalaja tot diep in Siberië. Ten gevolge van innerlijke verdeeldheid en door zich los te maken van hun middelpunt, het land van hun oorsprong, nam de macht der M. gedurende de 14de eeuw meer en meer af, zoodjat zij reeds in 1338 uit China verdreven werden, terwijl in de 15de eeuw ook hun heerschappij in Rusland te gronde ging. In Midden- en Noord-Azië zou eveneens aan de mong. overheersching een einde gekomen zijn, indien daar niet een nieuwe veroveraar van mong. stam, Tamerlan of Timur ware opgestaan (omstreeks 1369), die een tweede mong. rijk stichtte, dat echter reeds in 1468 een einde nam. Babur, een nakomeling van Tamerlan, verzamelde in 1519 nogmaals de verstrooide stammen en stichtte in Hindostan een rijk, dat wegens den Mong. oorsprong van zijn beheerseher een Mongoolsch rijk genaamd werd en hem zoowel als zijnen opvolgers den titel van Grootmogol deed verwerven. Zoo verloren de M. sedert den aanvang der 16de eeuw hun geschiedkundige beteekènis en werden voor het grootste gedeelte aan de Russen, de Osmaansche Turken, de Perzen en den keizer van China onderworpen. (Slechts in Dschagatai (zie Turkestan) wisten de Mong. heersehers hun onafhankelijkheid te bewaren. Over de M. als menschentype, zie Menschenrassen.Literatuur: het geschiedwerk van den mongoolschen vorst Ssanang-Ssetsen Khoengtaidsji (omstreeks 1660 in het duitseh vertaald door J. J. Schmidt, onder den titel Geschichte der Ostmongolen (Petersb. 1829), Mouradja d’Ohsson, Histoire des Mongols depuis TchinguizKhan jusqu’d Temer Beg (dl. 1—4, Den Haag 1834—35; herdrukt Amsterd. 1852); HammerPurgstall, Geschichte der Goldenen Horde (Pest 1840; Howorth, History of the Mongols from the 9th to the 19th century (3 dln., Lond. 1876—80); Gilmour, Among the Mongols (ald. 1883 en 1888); dezelfde, More ahout the Mongols (ald. 1893); Strakoseh-Graszmann, Der Einfall der M. in Mitteleuropa in den J. 1241 und 1242 (Innsbr. 1893); Pokotilow, Geschiedenis der Oost-M. onder de dynastie Ming, 1368—1634 (russisch, 1894); Elias, A history of the Moghuls of Central Asia (Lond. 1898).

< >