Gepubliceerd op 23-02-2021

Mnemoniek

betekenis & definitie

(Mnemotechniek, Anamnestiek, grieksch) herinneringskunst. Ze is de kunst, om volgens zekere regelen, ’t herinneringsvermogen te hulp te komen, te versterken en te ontwikkelen.

Ze maakt gebruik van hulpmiddelen, die van algemeene strekking zijn en op verschillende stelsels berusten.In de psychologie wordt naar Kant een drievoudige herinnering aangenomen: lo de mechanische of uitwendige. Deze ontstaat (zie later) door reeksen en groepen van voorstellingen, ontleend aan voorwerpen en woorden, zonder op eenig onderling verband te letten, al naar gelang de natuur ze aanbiedt, door herhaling in ’t geheugen te prenten; gelijk dit bij ’t kind in zijn eer'ste jaren uitsluitend plaats heeft. Het ziet, hoort, voelt, riekt en proeft en herinnert het zich door gestadige herhaling. 2°. De vindingrijke of kunstmatige. Hierbij worden de voorstellingen onderling verbonden met behulp van willekeurig en met doel aangebrachte bruggen of kunstmatige koppeling, hetgeen wij in ’t leven maar al te vaak noodig hebben; b.v. een knoop in den zakdoek, herinneringswoorden, verzen in de spraakleer, logische gevolgtrekkingen, en ook om door middel van gemakkelijk te onthouden getallen woorden of denkbeelden in ’t geheugen te bewaren; dit laatste behoort tot een van de meest aangenomen stelsels. 3°. De oordeelkundige of verstandige en logische herinnering.

Een voorbeeld. Mijn oordeel over iemand is, dat hij gierig is. Nu behoef ik dit oordeel slechts in ’t geheugen te bewaren, hetgeen zeer gemakkelijk is; en later, waar het te pas komt, zullen mij de verschillende daadzaken in gedachten komen, die de gierigheid hebben aangetoond. Een ander voorbeeld. Ik heb een kast of een huis zien in elkander zetten. Om al de samenstellende deelen mij te herinneren, zal moeilijk zijn; maar mijn logische gedachtengang zal mij de onderdeelen in herinnering brengen.

De Mnemotechniek handelt dus voornamelijk over de kunstmatige herinnering, en was reeds bekend bij begaafde natuurvolkeren, b.v. bij de oude Peruanen. De oude Grieken en Romeinen beoefenden ze ook, de dichter Simonides was de uitvinder, en zijn stelsel werd vooral door redenaars in toepassing gebracht (Cicero De oratore II, 84, 85).

Het ontstaan van het geheugen was tot 1892 geheel onbekend; welke verschillende wonderlijke, dus onbegrijpelijke meeningen men vroeger daarover ook had, het is gebleken dat de herinnering een noodzakelijke werking is bij dier zoowel als mensch, voortvloeiende uit de eigenaardige samenstelling en eigenschappen der zenuwvezels, waarop uitwendigeinvloeden zich doen gelden. De aard der werking is niet een bovennatuurlijke, maar een scheikundige en elektrische.

Onze zintuigsorganen, elk afzonderlijk, staan in verband met verschillende plaatsen in de schors van de groote hersenen, door middel van fijnste zenuwvezels en zenuwcellen. Zoo loopen van het oog honderdduizenden vezels naar de achterhoofdskwab, en ontmoet elke vezel zijn zenuwcel, waarin hij eindigt; van net oor trekken de vezels naar de slaapkwab; de huid staat op dezelfde wijze in verband met de zijkwab; enz.

Hieruit zou op te maken zijn, dat elke vezel een geheel vormde, dit is bij het meerendeel niet het geval; zij worden in hun verloop onderbroken door groepen zenuwcellen, die hen, om zoo te zeggen, opvangen en waarin ze eindigen; om dan, nadat elke vezel zijn cel gevonden, en meerdere cellen als het ware doorloopen heeft, zijn weg voort tezetten naar de cellen in de schors.

De herinnering in den eenvzodigsten vorm komt op de volgende wijze tot stand.

Een kind ziet een licht. Dit geeft een prikkel op de einduitbreiding van een zenuwvezel in ’t netvlies van ’t oog; de prikkel veroorzaakt scheikundige werking en deze arbeid levert elektrischen stroom. Er is dus een stroom ontstaan op een zenuwvezel van ’t netvlies, die zijn weg vervolgt langs den vezel naar een cel van een der genoemdegroepen, doorloopt dan eenige cellen aldaar en komt in de achterhoofdskwab aan. Zie deteekening, a—f. Wanneer ik nu zeg: „dat is licht”, ontstaat er insgelijks een stroom op een der eindvezels van de gehoorzenuw; deze stroom komt in een der andere cel-groepen aan, doorloopt eenige cellen aldaar, en eindigt in de slaapkwab. Zie i—i'.

Omdat ik ’t woord „licht” doe hooren op ’t zelfde oogenblik, dat men ’t licht ziet, zijn twee stroomen tegelijk aanwezig, hoewel op verschillende lijnen, en volgens de wet der elektriciteit, ontstaat er een secundaire stroom. Zie e—i'. Wordt het woord „licht” niet tegelijkertijd uitgesproken, terwijl men het licht ziet, dan ontstaat geen secundaire stroom en het kind weet niet, dat deze naam bij dit voorwerp behoort. Wanneer men nu later het licht niet ziet, maar men hoort wel het woord „licht”, zal de stroom e—i', op zijn weg naar de schors, den zijstroom i—e afgeven, omdat die weg meermalen reeds gebruikt is; nu wordt de cel e daardoor geprikkeld en de geheele lijn a—f; en het gevolg is, dat men dezelfde gewaarwording ondervindt, alsof men het licht ziet, alleen een weinig zwakker; het beeld van het licht is in ons opgeroepen; en omgekeerd, het zien van licht brengt stroom op de lijn a—f, en door ’t gebruik van den zijstroom e—i', komt het woord „licht” in de gedachte.

Op dezelfde wijze komen de gevoelsindrukken, en hun herinnering in ons; b.v. men heeft zich aan ’t licht gebrand: een stroom ontstaat in de gevoelsvezels van de huid, en loopt langs g—g' naar de schors; tegelijkertijd ziet men het licht, a—f, de twee stroomen vormen den zijstroom g'—f; door dezen kan men later bij ’t zien van licht zich de pijn herinneren, en omgekeerd bij ’t voelen van pijn het licht in gedachte zien.

De lijn h—h' stelt den vezel voor, komende van de gehoorzenuw, en waarlangs de stroom zich beweegt, opgewekt door het hooren van ’t woord „pijn”.

Dit is de verklaring van het ontstaan van de herinnering, in haar eenvoudigsten vorm.

Literatuur: Lambert Thomas Schenkel, geb. te ’s Bosch 1547, schoolmeester aldaar, De memoria Uber (Douay 1593), waarvan nog in ’t zelfde jaar een herdruk te Antwerpen en een fransche vertaling (De la mémoire et ses admirables effets) het licht zag. Een Liber secundus twee jaar later te Luik uitgegeven. Het meest verspreid schijnt zijn Brevis tractatus de utilitatibus et effectibus mirabilibus artis memoriae, ’t eerst te Parijs in 1595, later herhaaldelijk en op verschillende plaatsen gedrukt. Kästner, een keursaks. landgeestelijke, M. oder die Gedächtniskunst der Alten, Leipz. 1804. J. C.

Vrijheer van Aretin, bibliothekaris te München, Systematische Anleitung zur Theorie und Praxis der M. (Salzb. 1810; nederl. vert. door Prinsen, Grondbeginselen der beschouwende en iverkdadige herinneringskunst,, Amst. 1810), terwijl hij reeds in 1804 te München door zijn leerling Duchet een bericht had laten uitgeven TJeber eine höchst wichtige Erfindung zur grossmöglichen Schärfung des Gedächtnisses. De Fainaigle, wiens methode door Dr. W. C. Muller werd voorgedragen in Offenbares Geheimniss der M., ins besondere des Herrn de Fainaigle (Bremen 1810). Aimé Paris, Principes et applications diverses de la M. (7de opl.

Parijs 1834). Gebroeders Jos. Feliciano en Alex, de Castilho, Traité de mnémotechnie (5de opl. Bordeaux 1835) en Dictionaire mnémotechnique (5de opl. Lyon 1836). Later verscheen Mailäth System der M. (Weenen 1842).

De Deen Karl Otto, genoemd Reventlow, bracht de Mnemotechniek op een hoogere trap van ontwikkeling, zooals zijn leerboek der M. (Stuttg. 1843) en woordenboek der M. (Stuttg. 1844) aanwijzen. Op dezelfde wijze ging Hermann Kothe te werk, Lehrbuch der M. (2de opl. Hamb. 1852) en Kathechismus der Gedächtnisse kunst oder M. (8ste opl. van Pietsch, Leipz. 1897), en Hugo Weber-Rumpe, Mnemonisches Zahlwörterbuch (Breslau 1885) en Mnemonische Unterrichtsbriefe (ald. 1887—88). Dr. Hk. de Vries, Mechanisme van het denken (1ste dl. Amst. 1892, 2de dl. ald. 1903).

< >