Léon, ital. Leone, sp. Leon, port. Leao) leeuw, is de naam van een aantal pausen, byzantijnsche keizers en koningen van het nieuw Armenische rijk, in Cilicië. Pausen:L. I, de Groote (Heilige) paus en kerkleeraar, uit een aanzienlijk toskaansch geslacht te Rome omstreeks 390 geb. en ald. overl. in 461, werd in 440 tot paus verkozen en gewijd. Zijn eerste daad van groot gewicht voor het algemeen, was het bekrachtigen van de acten der synoden, gehouden te Konstantinopel, waarop de patriarch dier stad Flavianus de leer van Eutyches, dat er in Christus slechts één natuur was, had veroordeeld. L. deed dit door een breve, waarin hij duidelijk de leer der kerk formuleerde: dat er in Christus één persoon was, doch twee naturen waren: een goddelijke en een menschelijke. Op een synode, in 449 te Ephese gehouden (om het gewelddadig optreden van de daar aanwezige Eutychianen de „roovers-synode” genoemd), werden wel is waar de leerstellingen der Eutychianen voor de ware verklaard, maar het algemeen concilie te Chalcedon vernietigde in 453 de besluiten op bovenvermelde synode genomen en stelde volgens de breve van L. eens en voor altijd de leer der christelijke kerk omtrent het vraagstuk der naturen in Christus vast. In Spanje maakte L. een einde aan de woelingen der Priscillianen, die vooral in Galicië talrijk waren, in Afrika trad hij op tegen de seperatistische neigingen van enkele kerkvoogden en in Illyrië herstelde hij de orde in de hiërarchie. Ook op wereldlijk terrein verwierf L. zich groote verdienste. Toen Attila na zijn nederlaag bij Chalons, van het n.o. uit, Italië was binnengevallen, trok L. door eenige geestelijken en dienaren vergezeld, den „Geesel Gods” te gemoet, en wist hem te bewegen Italië te verlaten en met het Romeinsche rijk voortaan in vrede te leven (451). Van Genserik, toen deze met zijn Vandalen voor de poorten van Rome stond, verkreeg hij, dat den inwoners het leven zou worden gelaten en dat de drie voornaamste kerken van plundering zouden verschoond blijven (455). Als kerkelijk schrijver werd Leo vermaard door 96 sermones, preeken, meerendeels voor het volk van Rome gehouden, 41 brieven betreffende tucht, moraal en leer, verschillende geschriften over godsdienstige onderwerpen van allerlei aard.
L. II, (Heilige) geb. op Sicilië, omstreeks 640, overl. te Rome 684, werd in 682 tot paus verkozen en gewijd. Na de besluiten van het derde concilie (680) te Konstantinopel, waarop de ketterij der monotheleten werd veroordeeld, bekrachtigd te hebben, zond hij aan keizer Constantinus IV een breve, waarin hij de leer der kerk omtrent den wil in Christus vaststelde (683). Voorts herzag en vermeerderde hij de liturgische gezangen door paus Gregorius I opgesteld en bijeengebracht, richtte te Rome een kerk op ter eere van den H. Paulus en deed er- de lijken van de martelaren Simplicius en Faustinus bijzetten. Het feest van den h. Leo wordt gevierd den 28sten Juni.
L. III, (Heilige) geb. te Rome 750, overl. ald. 816, werd tot paus verkozen en gewijd 795. Terstond nadat hij den heiligen stoel had beklommen, zond hij de sleutels van Sint Pieter en de banier der stad Rome aan Karel den Groote, die hem van zijn kant rijke geschenken deed overhandigen door zijn gezant Angilbertus. In 799 zag L. zich gedwongen voor een samenzwering te vluchten naar het klooster van den h. Erasmus, van daar naar Spoleto, eindelijk naar Karel den Groote, die zich te Paderhorn in het land der Saksen bevond. Deze voerde L. naar Rome terug en herstelde hem op den troon. Het volgend jaar kwam Karel hem daar huldigen en ontving er uit L.’s handen de keizerskroon. In 816 zag de paus zich andermaal genoodzaakt de hulp des keizers, thans Lodewijk I, in te roepen, teneinde zijn gezag te handhaven tegen zijn vijanden te Rome. Zijn leest valt op den 12 Juni.
L. IV, (Heilige) geb. te Rome 800, overl. ald. 855, werd in 847 verkozen en in 849 gewijd. Hij versloeg voor Ostria de vloot der Saracenen, die gekomen waren om Rome te plunderen (848), ommuurde het gedeelte der stad, dat de basiliek van St. Pieter en het Vaticaan bevat, en nu naar hem de Leonynsche stad, „civitas Leonina” werd geheeten en bouwde naast het oude Centumcellae de stad Leopolis, later Civita Vecchia genoemd. Zijn feest wordt herdacht den 17 Juli.
L. V, geb. te Ardee, overl. 903, monnik der orde van den h. Benedictus, werd in 903 gekozen en gewijd doch een maand daarna door zijn kapelaan Christophorus onttroond en in den kerker geworpen, waar hij overleed.
L. VI, geb. te Rome 860, overl. ald. 929, werd gekozen en gewijd in 928 en regeerde slechts zeven maanden en vijf dagen.
L. VII, geb. te Rome, overl. aldaar 939, werd gekozen en gewijd in 935. Hij ijverde voor het coelibaat der priesters, bracht hervormingen in de tucht der Benedictijnen en herstelde den vrede tusschen Hugo, koning van Italië en diens schoonzoon Alberic, hertog van Spoleto.
L. VIII, geb. te Rome 940, overl. ald. 965, werd gekozen en gewijd in 963, dankte zijn verheffing aan keizer Otto I, die hem in plaats stelde van paus Joannes XII. De Romeinen verjoegen hem echter kort daarna en riepen Joannes weder terug (964), die tot zijn dood den stoel van Petrus bleef' bekleeden. Toen kozen de Romeinen Benedictus V, maar Otto kwam andermaal met geweld tusschenbeide en plaatste Leo opnieuw op den pauselijken troon.
L IX, (Heilige) Bruno, geb. op het kasteel van Dagsburg in Opper-Lotharingen 1002, overl. te Rome 1054, werd in 1048 gekozen en in 1049 gewijd. In 1028 door keizer Koenraad, wiens neef hij was, op den rijksdag van Worms aan den afgevaardigden van de romeinsche geestelijkheid aanbevolen voor den pauselijken troon, weigerde hij dien te aanvaarden op raad van een jongen monnik, Hildebrand, den lateren paus Gregorius VII en begaf zich als pelgrim naar de eeuwige stad. Daar verkoos de wettig verzamelde vergadering van geestelijken hem echter als opvolger van Sint Pieter, en Bruno onderwierp zich aan deze keuze. Nauwelijks op den heiligen stoel gezeten begon hij den strijd tegen het huwelijk der priesters en de simonie; een concilie te Rome door hem bijeengeroepen (1049), sprak de strengste straffen uit tegen degenen, die zich aan laatstgenoemd misbruik schuldig maakten. Op een andere kerkvergadering, nog hetzelfde jaar belegd, stelde hij verschillende hervormingen vast voor de geestelijkheid in Frankrijk en in 1050 sprak hij de veroordeeling uit van den ketter Berengarius. Nu trok L. de Alpen over om ook in Duitschland de tucht te herstellen, terwijl hij legaten naar Konstantinopel zond om den patriarch aldaar, Michael Cerularius, die den titel van oecomenischen patriarch had aangenomen, te bewegen, dezen weder neder te leggen.
Op diens weigering spraken zij uit L.’s naam het banvonnis over hem uit; Michael bleef bij zijn verzet volharden en de grieksche scheuring, door Photius voorbereid, nam een aanvang. Als wereldlijk vorst onderscheidde L. zich door zijn krachtdadig optreden tegen de Noormannen uit Normandië, die zich op verschillende plaatsen in Zuid-Italië hadden gevestigd. L. trok in persoon tegen hen op, maar werd bij Civitella gevangen genomen. De overwinnaars behandelden hem echter met den meesten eerbied, ja, huldigden hem zelfs als opperheer van de bezittingen welke zij in Italië hadden verwonnen. Aldus ontstond de leenroerige band, welke Napels en Sicilië aan den H. Stoel hechtte en wettiglijk bleef voortbestaan tot in het einde der XVIIIde eeuw. Het feest van dezen heiligen paus L. wordt gevierd 19 April.
L. X, (Joannes de Medicis) geb. te Florence 1477, overl. te Rome 1521, werd gekozen en gewijd in 1513. Hij was de zoon van Laurentius den Prachtlievende (Lorenzo il Magnifico), ontving een uitmuntende opvoeding, werd op twaalfjarigen leeftijd tot kardinaal benoemd, doch kreeg eerst in 1492 zitting in het H. Collegi. In hetzelfde jaar overleed zijn vader en nu zag hij zich genoodzaakt naar Florence terug te keeren, ten einde de belangen van zijn geslacht te verdedigen, maar door Savonarola’s predikingen tegen de Medicis opgezet, verdreven de Florentijnen dezen uit hun stad en kardinaal de Medicis vluchtte naar Bologna, van waar hij naar Venetië en later naar Duitschland, de Nederlanden en Frankrijk ging. Tegen het einde der regeering van paus Alexander VI, keerde kardinaal Joannes naar Rome terug. Paus Julius II benoemde hem in 1506 tot stadhouder van Perugia en stelde hem in 1511 met den titel van legaat van Bologna aan tot opperbevelhebber der pauselijke troepen, die tegen de Franschen optrokken. In den slag van Ravenna door dezen gevangen genomen, stelde Lodewijk XII hem weder in vrijheid. Nadat het hem gelukt was bij den paus en de andere leden der Liga het herstel van zijn familie te Florence te bewerken, vertrok hij naar zijn geboortestad, om daar de leiding der zaken in handen te nemen. De dood van Julius II riep hem evenwel spoedig naar Rome terug (1513), waar hij tot diens opvolger werd verkozen. Den 15den Maart daarop, ontving hij de priesterwijding, den 17den de wijding tot bisschop en den 19den vond de kroning plaats. Zijn eerste werk was thans het voortzetten van de Lateraansche kerkvergadering, door Julius II geopend, waarop de besluiten van het Coneiliabulum te Pisa, voor ongeldig werden verklaard en verschillende schismatische bisschoppen in den schoot der katholieke kerk terugkeerden. Om Italië van de heerschappij der vreemdelingen te bevrijden, voerde L. oorlog met Frankrijk. Lodewijk XII verzoende zich met den paus, nadat zijn leger bij Novarra verslagen was; zijn opvolger Frans I behaalde bij Marignano een overwinning (1515) op de zwitsersche bondgenooten van L., maar sloot vrede te Viterbo, waarbij de paus Parma en Piacenza afstond, en had vervolgens een samenkomst met deze te Bologna.
De nu volgende jaren werkte L. aan de bevestiging der macht van zijn huis; zijn broeder Julius de Medicis werd tot aartsbisschop van Florence aangesteld en zijn neef Laurentius ontving het hertogdom Urbino. Hevige verbittering hadden deze daden ten gevolge; het paleis van kardinaal Petrucci werd de plaats waar de ontevredenen zich verzamelden; genoemde kardinaal kocht zelfs een heelmeester om, ten einde L. te dooden. Petrucci en Vercelli, zijn handlanger, werden na ontdekking van hun complot ter dood gebracht, terwijl eenige kardinalen van hun waardigheid werden ontzet. Een kruistocht tegen de Turken kon L. niet doorzetten, en na den dood van keizer Maximiliaan werd hij betrokken in den oorlog tusschen Karel V en Frans I, door welken krijg Parma en Piacenza weer aan den paus kwamen. Tijdens den oorlog Stierf L. op zijn villa te Malliana. Onder zijn bewind was in Duitschland door Luthers optreden de kerkhervorming begonnen (zie Luther).
L. was een vriend der kunsten en wetenschappen; hij riep geleerde mannen naar Rome en begunstigde de uitstekende kunstenaars en geleerden van zijn tijd, o. a. Guicciardini, Ariosto, Raffael en Michel Angelo; de vaticaansche bibliotheek werd door hem met kostbare handschriften verrijkt.
L. XI, (Alexander Octavianus de Medicis) geb. te Florence 1535, overl. te Rome 1605, werd in laatstgenoemd jaar gekozen en gewijd en regeerde slechts zes en twintig dagen. Voor dat hij den heiligen stoel beklom, was hij gezant van den groothertog van Toscane bij den paus, bisschop van Pistoja, aartsbisschop van Florence (1574) en pauselijk legaat bij het fransche hof (1596—98). In 1583 werd hij tot kardinaal verheven.
L. XII, (Annibal della Ganga) geb. 1760 bij Spoleto, overl. te Rome 1829, werd paus in 1823, na door Pius VII tot bisschop van Sinigaglia en (1816) tot kardinaal te zijn gewijd. L. nam gestrenge en afdoende maatregelen om het rooverwezen in de Abruzzen te onderdrukken en de orde in de straten van Rome te herstellen. In 1825 deed hij een jnbilaeum vieren, waaraan door de katholieken over de geheele wereld met geestdrift werd deelgenomen. Voorts sloot hij concordaten met de Vereenigde Staten van N.-Amerika, de verschillende republieken van Z.-Amerika, Hanover en de Nederlanden.
L. XIII, (Joachim Vincentius Pecci) geb. te Carpdrieto' 2 Maart 1810, overl. te Rome 20 Juli 1903, werd tot paus verkozen en gewijd in 1878. Na het voltooien van schitterende studiën aan het college der Jezuïeten te Viterbo, het collegium Romanum en de ,,academia dei Nobili” tot het priesterschap toegelaten, was Joachim Pecci legaat te Benevento, waar hij aan verschillende misstanden een einde maakte. In 1838 werd hij in dezelfde functie naar Perugia geplaatst, daar bleef hij tot 1843 en oefende er een weldadigen invloed uit op zijn onderhoorigen. In laatstgemeld jaar zond het hof te Rome hem als nuntius, met den titel van bisschop van Damiette i. p. i., naar Brussel. Drie jaar vervulde hij den post van gezant, wist de goede verstandhouding tusschen de pauselijke en de belgische regeering nog te doen toenemen en op hechte grondslagen te vestigen en zich de achting zoowel bij de antikerkelijken als bij de katholieken te verwerven en vooral bij Léopold I groote waardeering te vinden. Na het bekleeden van deze nuntiatuur werd Joachim Pecci tot aartsbisschop van Perugia verheven en zette daar het werk, in 1838 door hem begonnen, tot zedelijke en stoffelijke welvaart der bevolking, met ijver en succes voort; in 1853 schonk paus Pius IX hem den kardinaalshoed, waardoor zijn groote begaafdheden zich ook in het heilig college konden doen gelden en in 1877 de waardigheid van „camerlengo”. Op het conclave, dat in 1877 na den dood van Pius IX plaats vond, vereenigde kardinaal Pecci 44 van de 60 stemmen op zich, zoodat hij tot diens opvolger was gekozen. Eenige dagen na zijn keuze werd hij gewijd en toen volgens zijn begeeren aan alle christen-mogendheden zijn verheffing op den stoel van Sint Pieter bekend gemaakt.
Als de voornaamste daden van zijn pausschap kunnen worden genoemd het tot een voor de katholieken voordeelig en eervol einde brengen van den z. g. „kulturkampf” in Duitschland (1885), het raadgeven aan de fransche katholieken om zich met den republikeinschen regeeringsvorm te verzoenen en de katholieke zaak niet te vereenzelvigen met die der monarchie, het scheidsrechterschap in de Carolinen-quaestie tusschen Spanje en Duitschland en de uitspraak ten gunste der eischen van eerstgenoemde mogendheid, de verbetering in de betrekking met het hof te St. Petersbnrg. Niet minder deed L. zijn invloed gelden door een aantal encyclieken op verschillend gebied: Aeterni Patris (1879) over de christelijke wijsbegeerte, Arcanum (1880) over de een-, heid van het huwelijk, Diuturnum (1881) over den oorsprong van het wereldlijk gezag, Humanum genus (1884) tegen de vrijmetselarij, Immortale Dei (1885) over de christelijke inrichting der staten, Libertas (1888) over de menschelijke vrijheid, Rerum novarum (1891) over den toestand der arbeiders, Providentissimus (1894) over de studie van de H. Schrift, Graves de communi (1901) over de christelijke democratie.
L. was een groot minnaar van wetenschappen en letteren. Tot in zijn laatste jaren beoefende hij met veel geluk de latijnsche en italiaansche poëzie; hij richtte te Rome een akademie op ter beoefening der Thomistische wijsbegeerte. Weinig pausen werden zoo algemeen geëerd en bemind als L., en oefenden zulk een invloed uit ook op niet-katholieken. Met overgroote deelneming werden dan ook de verschillende herinneringsfeesten van de voornaamste gebeurtenissen zijns levens gevierd, niet het minst zijn gouden priester-jubileum (1887) en zijn zilveren paus-jubileum (1903).
Keizers van het Byzantijnsche rijk:
L. I, de Groote, ook de Thraciër genoemd, 457—74, kwam door Aspar, bevelhebber van het leger van het oosten, op den troon. Hij verklaarde de besluiten van het concilie van Chalcedon 453, voor bindend in zijn rijk en plaatste een orthodoxen patriarch op den zetel van Alexandrië. Aspar, bedrogen in zijn hoop, om grooten invloed op Leo’s bewind te kunnen uitoefenen, bovendien vurig Ariaan, smeedde eindelijk het plan L. te onttronen, doch deze voorkwam hem, deed hem gevangen nemen en met zijn zoon Ardeburius te recht stellen (471). De Goten, die zeer lastige naburen des rijks waren geworden en vaak de grenzen overschreden, wist L. in bedwang te houden, zonder het tot een bepaalden oorlog met hen te laten komen. Daar hij geen zoon naliet, bestemde hij den troon voor dien van zijn dochter Ariadne, die gehuwd was met den Isauriër Zeno.
Onder den naam van L. II werd de knaap, vier jaar oud, tot keizer uitgeroepen, terwijl zijn vader het bewind voerde. Eenige maanden later overleed hij echter.
L. III, (de Isauriër) 717—741, werd door het leger tot keizer uitgeroepen, toen drie keizers, na een korte regeering, elkaar waren opgevolgd en een vast bewind noodig werd door de in kracht toenemende aanvallen der Arabieren. Nauwelijks aan de regeering gekomen, moest L. zijn hoofdstad tegen gemelde vijanden verdedigen. Hij deed dit met goed gevolg, zoodat zij na een jaar met allen ijver Konstantinopel te hebben belegerd (717—718), verslagen moesten aftrekken. In 720 had hij opnieuw oorlog tegen de Muzelmannen te voeren en in 739 trok hij andermaal tegen hen op en bracht hun bij Akroinon een geduchte nederlaag toe.
In 726 begon L. den rampzaligen strijd tegen die beelden; bij keizerlijk edict werd gelast ze alle te verbrijzelen. Paus Gregorius II vermaande in twee brieven L. tot terugname van het edict, maar de keizer bleef hardnekkig en liet door den sterken arm des legers zijn wil ten uitvoer leggen. De onlusten welke ten gevolge daarvan uitbraken, vooral in Griekenland en Italië, namen meer en meer een ernstig karakter aan. Op een kerkvergadering te Rome, zag de paus zich genoodzaakt den banvloek uit te spreken over de beeldstormers, en nu ontzag L. zich niet om met Luitprand, koning der Longobarden, vereenigd, tegen Rome op te rukken. Het beleg der eeuwige stad had evenwel geen gevolg, daar paus Zacharius er in slaagde, Luitprand van het verbond met den keizer los te maken. Te midden van deze verwikkelingen en van de talrijke bemoeiingen in de andere deelen des rijks, ten gevolge van den beeldenstorm ontstaan, overleed L.
L. IV, de Chazaar, 775—80, voerde gelukkige oorlogen tegen de Arabieren en de Bulgaren en was op het punt gehoor te geven aan hen, die tot het andermaal verscherpen van den beeldenstrijd rieden, toen hij overleed.
L. V, de Armeniër, 813—20, kwam door een opstand van het leger en het verraad, door den generaal Michael tegen keizer Michael I gepleegd, op den troon. Hij redde Konstantinopel van een aanval der Bulgaren en bracht dezen bij Mesembria (817) zulk een nederlaag toe, dat zij gedurende bijna de geheele 9de eeuw van hun vijandelijkheden tegen het rijk afzagen. De partij der beeldstormers, welke sedert het bewind van keizerin Irene veel aan macht en invloed had verloren, stak onder zijn regeering weder het hoofd op, en wist hem te bewegen een synode te beleggen in 816, waarbij de edicten van Leo III weder van kracht werden verklaard. L. werd in den Kerstnacht van 820 vermoord, op aansporen van Michael, die wegens samenzwering in den kerker was geworpen.
L. VI, de Wijsgeer of de Wijze, 886—912, zoon van Basilius I den Macedoniër, werd geb. in 866 en deelde den troon met zijn broeder Alexander, die zich echter niet met de regeering bemoeide. Zijn eerste daad was het ontzetten van Photius (zie ald.), uit de waardigheid van patriarch van Konstantinopel, welke hij sedert den dood van den h. Ignatius weder bekleedde (888). Met de Bulgaren en de Saracenen had L. verschillende oorlogen te voeren. Eerstgenoemden bestreed hij met behulp der Hongaren of Magyaren, doch zonder veel gevolg; tegen laatstgenoemden was hij gelukkiger. Op Sicilië verloor hij Tauromenum (907) de laatste byzantijnsche stad van dit eiland, maar in Zuid-Italië breidde zijn leger de bezittingen des rijks uit, alsmede in Azië, door de onderwerping van eenige Armenische vorsten. Als wetgever maakte L. zich verdienstelijk door het voltooien van het werk dat zijn vader had begonnen en door aan diens z.g. Basielieken de belangrijke Novellen toe te voegen, zoodoende een nieuw wetboek aan zijn volk schenkend, waaraan dat van Justinianus wel is waar ten grondslag bleef, doch in hetwelk verschillende en ingrijpende wijzigingen waren aangebracht. Als schrijver verwierf hij zich naani door homiliën, een verhandeling over de krijgskunde, eenige volkenkundige verhandelingen en een verzameling orakels. Gedurende zijn geheele regeering, liet L. zich echter beheerschen door gunstelingen, eerst door Stylianus, dan door den bekeerden Saraceen Samonas, terwijl hij veel van zijn tijd wijdde aan de vrouwen en viermaal in het huwelijk trad, iets wat volgens de regelen der kerk van Konstantinopel niet geoorloofd was, en dat hem in botsing bracht met den patriarch Nicolaus.
Köningen van Armenië:
L. I, bekleedde den troon van 1123 tot 1141, doch werd te Konstantinopel gevangen gehouden, terwijl zijn rijk onder het gezag stond van keizer Joannes II Comnenus.
L. II, 1185—1219, nam deel aan den kruistocht van keizer Frederik I en oorloogde gelukkig tegen den vorst van Antiochië.
L. III, 1269—89, had zijn geheele regeering strijd te voeren tegen de Turken.
L. IV, 1305—08, vermoord op last van den tartaarschen generaal Bilarghoe, hem door den khan der Mongolen ter hulp gezonden.
L. V, 1320—42, moest ook de Muzelmannen bestrijden, tegen wie hij te vergeefs de hulp der christenvorsten inriep. Hij stierf door zijn onderdanen omgebracht.
L. VI, was de laatste koning van Armenië. Hij behoorde tot het geslacht van Lusignan en kwam door keuze op den troon (1365). De Turken namen zijn hoofdstad Sis in en legden haar in de asch, daarna maakten zij zich ook meester van zijn persoon, na een langdurige belegering binnen Salam. Toen hij in vrijheid was gesteld begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij in 1393 overleed.
Gepubliceerd op 23-02-2021
Leo
betekenis & definitie