Felis leo, nevens den tijger de grootste soort der katachtige roofdieren (zie Katachtigen), wordt 2.5 m. lang en 1 m. hoog, heeft een aan het eind van een haarkwast voorzienen staart van 11/5 m. lengte, en is ongevlekt bruingeel van kleur; het mannetje draagt manen. Voorheen algemeen verbreid en ook in Europa inheemsch, is de L. tegenwoordig tot Afrika en West-Azië beperkt.
Men onderscheidt gewoonlijk nog de volgende vijf variëteiten: 1) de L. van Senegal, middelmatig groot, lichtgeel van kleur; 2) de L. van Barbarije, de grootste van alle, donkergeel, met zeer lange, dichte en donkere manen; 3) de L. van kaap de Goede Hoop en Abyssinië, ook zeer groot en met donkere manen; 4) de aziatische of perzische L., isabelkleurig, met niet zeer dichte doch bijzonder lange donkerbruine manen; 5) de L. van Gujerat of z.g. L. zonder manen, in de kuststreken bezuiden de Indusmonding, met korten staart en zeer dunne en korte manen. De dikwijls sterk overdreven voorgestelde z.g. staartstekel, die bij allen voorkomt, is slechts een licht uitvallend, hoornachtig nagelvormig aanhangsel van de staartspits. De L. gaat zoowel bij dag als bij nacht op roof uit, overvalt zijn prooi met een sprong en houdt tegen aanvallende vijanden veelal tot den dood toe stand. Het liefst houdt hij zich op in rotsachtige streken. In den gevangen staat kan hij, goed onderhouden, 30 jaar oud worden.
In bijna alle dierentuinen worden tegenwoordig zooveel leeuwen gefokt, dat er nagenoeg geen meer worden ingevoerd. Het wijfje werpt na een dracht van ongeveer 108 dagen. Wat de amerik. L. betreft, zie Puma.