of Meyer, nederl. rechtsgeleerde, geb. 15 Sept. 1780 te Arnhem, van israël. ouders, studeerde te Amsterdam, promoveerde reeds in 1796; gunstig bekend door de bekroning eener prijsverhandeling, uitgeschreven door de academie van Nimes, werd hij door koning Lodewijk benoemd tot directeur der koninklijke courant, na de inlijving van Nederland bij Frankrijk aangesteld tot rechter van instructie bij de rechtbank te Amsterdam en in 1811 lid van den algemeenen departementsraad. Bij de herstelling onzer nationaliteit maakte hij deel uit van het voorloopig bestuur der hoofdstad, en werd door Willem I in 1815 benoemd tot lid der commissie tot het ontwerpen der grondwet.
Na in 1817 zijn ontslag als rechter gevraagd te hebben, verscheen hij weldra weder voor de balie als advokaat, in welke hoedanigheid hij o. a. in 1820 voor den ex-koning Lodewijk het eigendomsrecht op het Paviljoen in den Haarlemmerhout bepleitte. Gelijk M. zich binnenslands grooten roem als pleitbezorger verwierf, maakte hij zich buitenslands met roem als schrijver bekend, vooral door zijn Esprit, origine et progres des institutions judicaires (’sHage en Amst. 1819—23, 6 dln.) en zijn Principes sur les questions transitoires (Amst. en Par. 1812). Hij overl. 6 Dec. 1834 te Amsterdam. Literatuur: M. C. van Hall: Mr. J. van der Linden en Mr.
J. D. Meijer als regtsgeleerden herinnerd (Amst. 1853).