Gepubliceerd op 14-03-2021

Johan de wal

betekenis & definitie

nederl. rechtsgel. en let- . terk., zoon van Gab. de W., geb. 1816, 1848 —70 hoogl. in de rechten te Leiden, daarna ! voorzitter van de staats-commissie voor de strafwetgeving, overl. 1892; gaf in het licht: 1 Orationes Academicae (1851), Het Nederl handelsrecht (3 dln., 1861—76), Misstelling en Herstelling (1867); verder: Peter de Groote (treurspel, 1836), Trouwelijk leven (1831), Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden van ! Drenthe (1842), De moedergodinnen (oudheidk. mythologische verh., 1846), levensberichten van K. Lachman, S.

Gratama, T. Siegenbeek e. a. (in de Hand. van de Mij. der Nederl. Lett., ! 1851—65) enz. I

< >