Petrus, Pieter of Piet (lat. Petrus, van grieksch Petros: rots; fransch Pierre; duitsch Peter; eng.
Peter; ital. Pietro; spaansch en portug. Pedro), naam van een aantal vorsten:1) P. I, koning van Aragon van 1094— 1104, volgde zijn vader Sancho Ramirez, die voor Huesca viel, op en zette den strijd tegen «de Mooren met groote beslistheid voort, Na de overwinning bij Alcoraz veroverde hij 1096 Huesca en daarmede het geheele gebied ten n. van de Ebro. Hij overl. jong en zonder zoons in 1104.
2) P. II, koning van Aragon van 1196—1213, een dapper krijgsman en begaafd troubadour, volgde zijn vader Alfonsus II in Aragon en Catalonië op, liet zich 1204 door paus Innocentius III in Rome kronen, verwekte door het opleggen eener nieuw© belasting de ontevredenheid van den adel en de steden, die een verbond tegen hem sloten; hij begunstigde, ridderlijk, prachtlievend en vrijgevig, de troubadours, die hem in hun zangen verheerlijkten, verbond zich 1212 met de koningen van Castilië en Navarra tegen de Almohaden, die 16 Juli bij Navas de Tolosa overwonnen werden, trok 1213 den Albigenzen tegen Montfort ter hulp, doch viel 13' Sept. in den slag bij Muret.
3) P. III, de Groote, koning van Aragon van 1276—85, geb. 1239, overl. in Nov. 1285, zoon van Jacobus I, volgde dien in 1276 op. Als erfgenaam der Hohenstaufen ondersteunde hij den opstand der Sicilianen in de „Siciliaansche vesper” (1282), veroverde daarop het eiland en werd als koning daarvan erkend, moest, om de oorlogskosten te bestrijden, op den rijksdag te Tarragona in 1283 de rechten der aragonsche stenden vermeerderen, streed echter met succes tegen Frankrijk, Napels en zijn eigen broeder Jacob van Mallorca.
4) P. IV, koning van Aragon van 1336—87, geb. 1319, overl. 7 Jan. 1387, zoon van Alfonsus IV. Hard, krachtvol en sluw heerscher, brak hij de weerspannigheid der stenden en ontrukte 1342—44 aan zijn zwager Jacobus II de Balearen, die hij weer met Aragon vereenigde. Zijn zeer verdienstelijken minister Bernard de Cabrera liet hij uit tiranniek wantrouwen terechtstellen. Hij ondersteunde Hendrik van Trastamare in den strijd tegen Peter den Wreeden van Castilië, geraakte daarop echter met Hendrik zelf in strijd en moest 1375 bij den vrede van Almazan afstand doen van zijn castiliaansche veroveringen.
5) P., keizer van Brazilië, zie Pedro.
6) P. de Wreede, koning van Castilië van 1350—69, tweede zoon van koning Alfonsus XI en Maria van Portugal, geb. 30 Aug. 1334 te Burgos, overl. 23 Maart 1369, volgde in 1350 zijn vader op den castiliaanschen troon op en huwde 3 Juni 1353 met Blanca, de dochter van Peter van Bourbon, zonder echter zijn betrekkingen tot zijn minnares, Donna Maria Padilla, af te breken. Het gevolg hiervan was een opstand, aan het hoofd waarvan Hendrik van Trastamare, een zijner halfbroeders, en Alvaro Perez de Castro stonden. De koning overwon hen echter, liet Blanca in de gevangenis werpen en nam bloedige wraak op zijn tegenstanders; Hendrik van Trastamare viel Castilië binnen en nam den titel van koning aan. P. wist echter prins Eduard van Wales, den z.g. Zwarten prins, door schitterende beloften voor zich te winnen en behaalde 3 April 1367 een beslissende overwinning op Hendrik, waarop hij met ongehoorde wreedheid tegen alle aanhangers van zijn mededinger te keer ging, maar den Zwarten prins door het niet vervullen zijner beloften geheel van zich vervreemdde. Daardoor bemoedigd, verzamelde Hendrik met behulp van koning Karel V van Frankrijk een klein leger en versterkte dat aanmerkelijk in Castilië. P. werd 14 Maart 1369 verslagen en gevangen genomen, waarop Hendrik in een heftigen twist hem een dolk in het hart stiet.
7) P., koning van Hongarije van 1038—46, werd door zijn kinderloozen oom, Stephanus I, den heiligen, tot opvolger benoemd. Om zijn willekeur stonden 1041 de Hongaren tegen hem op en dwongen hem, naar Duitschland te vluchten. Op zijn verzoek verleende Hendrik III hem hulp en plaatste hem 1044 weer op den troon, waarvoor hij de opperhoogheid van Duitschland moest erkennen. In 1046 had er weer een samenzwering der grooten tegen hem plaats; P., die wederom naar Duitschland zocht te vluchten, werd gevangen genomen en van het gezicht beroofd; hij overl. omstreeks 1060.
8) P. II van Courtenay, latijnsch keizer, zoon van Peter I, volgde dien op in het bestuur der graafschappen Tonnerre en Nevers in 1183, verkreeg door zijn huwelijk met Jolanthe, de nicht van keizer Hendrik van Constantinopel, het graafschap Auxerre en het erfrecht van het vlaamsche huis op den latijnschen keizertroon, dien hij na den dood van Hendrik 1216 wilde innemen. Doch bij de poging om door Illyrië en Macedonië naar Constantinopel op te rukken, werd hij 1217 door den griekschen vorst van Epirus, Theodoros Angelos, gevangen genomen en gedood.
Zijn gemalin Jolanthe bereikte Constantinopel en aanvaardde daar de regeering, doch overl. reeds 1219. Zijn zoons Eobert en Boudewijn droegen achtereenvolgens de keizerskroon.
9) P., koningen van Portngal, zie Pedro.
10) P. I de Groote, Alexejewitsch, keizer van Rusland (1682—1725), de grondlegger van Ruslands grootheid, werd 9 Juni (30 Mei) 1672 nabij Moskou geboren. Hij was het oudste kind uit het tweede huwelijk van czaar Alexej met Natalie Naryschkin. Toen zijn oudere broeder Feodor III (1676—82) vroeg was gestorven, zou P., de eenige lichamelijk en geestelijk gezonde onder de zonen van Alexej, den troon bestijgen, zijn moeder het regentschap voeren en de oudere halfbroeder van P., Iwan, een ziekelijke en zwakhoofdige prins, worden voorbijgegaan. Doch Peters halfzuster uit het eerste huwelijk, Sophia, wist te bewerken, dat Iwan en P. tegelijk als czaren werden uitgeroepen, en de voornaamste invloed op de regeering aan haar kwam. Terwijl zij naar de alleenheerschappij streefde, bekwaamde de jonge czaar zich op het lustslot Preobrashenskoje bij' Moskou voor zijn groote roeping. Bekwame vreemdelingen, onder wie Peter I, de Groote. vooral de zwitser Frans Lefort bekend is, werden zijn leermeesters in wiskunde en _ krijgswezen. Door zijn huwelijk met Eudoxia Feodorowna Lopuchin (6 Febr. 1669) kreeg hij onder de groote families van het rijk een belangrijken aanhang en hij maakte vervolgens van de ongelukkige wijze, waarop door Sophia’s gunsteling, Wassilij Golizyn, de oorlog in de Krim gevoerd werd, gebruik om van dien generaal en van zijn zuster in den staatsraad, waarin hij sedert 1687 zitting en stem had, rekenschap te vragen over haar bestuur en de aanmatiging van den hoogsten titel. Sophia Wendde zich toen tot de oudrussische party, wier misnoegen P. door zijn omgang met de vreemdelingen had opgewekt, en deed door haar Strelitzen een moordaanslag op den in Preobrashensk vertoevenden jongen czaar. P. evenwel, bijtijds gewaarschuwd, vluchtte naar het Troizkijklooster en riep den adel alsmede de geoefende soldaten onder de vreemde officieren ter hulp. De hoofdschuldigen werden gevangen genomen en met den knoet ter dood gebracht of naar Siberië verbannen, Sophia zelve werd in een klooster opgesloten. In Sept. 1689 deed P. in Moskou zijn intocht als alleenheerscher, ofschoon hij voor den vorm zijn broeder Iwan tot aan diens dood (29 Jan. 1696) als medeheerscher bleef beschouwen.
Allereerst vormde P. nu een op europeesche wijze geschoold leger; eveneens legde hij den grondslag voor een vloot, die de heerschappij op de Oostzee en de Zwarte zee moest vestigen. 28 Juli 1696 werd de turksche zeemacht verslagen en AzoW tot overgave gedwongen. In April 1697 ondernam P., niet als czaar, doch als lid van een gezantschap, een reis naar het buitenland, waarop hij de Oostzeeprovinciën en Duitschland bezocht en zich te Zaandam, onder den naam Peter Michaïlow, als werkman vestigde om den scheepsbouw te leeren. Vandaar begaf hij zich naar Engeland. Hij bevond zich te Weehen, toen hem het bericht van een nieuwen opstand der oudrussische partij, die nog op de Strelitzen steunde, terugriep. Toen hij Aug. 1698 te Moskou aankwam, had Patriick Gorden (zie ald.) den opstand reeds bedwongen. P. hield daarop een bloedig strafgerecht over de schuldigen; het korps der Strelitzen werd opgeheven.
Ook zijn gemalin Eudoxia, die een aanhangster was van het oudrussische, werd in een klooster gebracht. Thans begon een periode van de meest ingrijpende hervormingen. Het heffen der belastingen werd vereenvoudigd, tegen de oostersche afzondering der vrouwen gestreden, het reizen in het buitenland bevorderd, wegen en kanalen aangelegd, boekdrukkerijen en scholen opgericht en het bijgeloof tegengegaan. P. richtte den Senaat op, stelde tien regeeringscollegies in voor het. bestuur van het rijk, gaf aan de steden een gemeentebestuur, veranderde de rechtspleging, doch stelde ook de beruchte geheime kanselarij in ter bestrijding van den tegenstand tegen zijn hervormingen. Om de macht der geestelijkheid te beperken, liet de czaar na den dood van den patriarch Adriaan te Moskou deze waardigheid onbezet, hief haar 1721 geheel op en vereenigde in zichzelf en de door hem gestichte Allerheiligste Synode de hoogste geestelijke en wereldlijke macht.
Door August II van Polen overgehaald, nam P. deel aan den oorlog tegen Karel XII van Zweden, doch werd bij Narwa (30 Nov. 1700) door Karel geslagen. Tijdens den oorlog legde hij 27 Mei 1703 den grondslag voor de stad Petersburg, welke hij spoedig tot blijvende residentie koos. Het toeven van Karel XII in Polen en Saksen, vervolgens diens ongelukkige tocht naar Rusland gaven den czaar gelegenheid, in den slag bij Pultawa (8 Juli 1709) het zweedsche leger te vernietigen. Daarop veroverde hij eerst geheel Lijfland en Karelië. Een gevaarlijke wending nam echter in het volgend jaar de turksche oorlog, dien Karel XII had aangestookt. P., aan de Prutb door den vijfmaal talrijker vijand ingesleten, verloor daar bijna troon en leven en moest blij zijn, in den vrede aan de Pruth, 23 Juli 1711, tegen opoffering van AzoW zijn redding te kunnen koopen.
Tot herstel zijner gezondheid begaf hij zich hierop nog in den herfst 1711 naar Karlsbad en vierde op zijn terugkeer in Torgau bij de koningin van Polen het huwelijk van zijn eenigen zoon Alexej met prinses Charlotte van Brunswijk-Wolfenbüttel. Zijn huwelijk met Catharina (zie Katharina I) vierde hij 1 Maart 1712 in Moskou, nadat hij 1707 in het geheim met haar was gehuwd. Midden in den oorlog had hij een samenzwering der oudrussische partij te onderdrukken, die zijn eigen zoon Alexej tegen hem had begonnen (zie Alexeï Petrowitsch). Eerst na den dood van Karel XII maakte P. een eind aan den oorlog met Zweden, die hem in den vrede van Nystad 1721 den afstand van Lijfland, Esthland en Ingermanland bezorgde. Na den vrede nam P. den titel van keizer aller Russen aan. Enkele maanden later verklaarde hij zijn dochter Elizabeth meerderjarig en bepaalde tevens (16 Febr. 1722), dat het den heerscher zou vrij staan, tot troonopvolger te benoemen wien hij wilde: een verandering in de erfopvolging, waardoor in Rusland veel beroeringen zijn teweeggebracht.
Een oorlog met Perzië 1722—23 bezorgde hem de steden Derbent en Bakoe en de provincies Gilan, Masenderan en Astrabad. Het voorkomen der overstroomingen, waarvan Petersburg in den herfst dikwijls te lijden had, de voortzetting van het Ladogakanaal, de oprichting eener Academie van Wetenschappen (8 Febr. 1724), die evenwel eerst 1726 werd geopend, het doorvoeren zijner hervormingen en een nieuw handelsverdrag met Zweden, hielden P. in de laatste jaren van zijn leven bezig. 5 Dec. 1724 verloofde hij zijn dochter Anna met hertog Karl Friedrich Ulrich van Holstein. Hij overl. 8 Febr. (28 Jan.) 1725. Daar hij geen beschikking omtrent de troonsopvolging gemaakt had, volgde hem zijn gemalin Catharina I op. Het aan P. toegeschreven politiek Testament heeft nooit bestaan en is eerst 1812, waarschijnlijk op last van Napoleon, te Parijs geschreven.
11) P. II, Alexejewitsch, keizer van Rusland van 1727—30, kleinzoon van Peter den Grooteai, zoon van Alexeï Petrowitsch (zie ald.), geb. 23 (12) Oct. 1715, besteeg 1727 na den dood van Catharina I op 13-jarigen leeftijd den russischen troon krachtens een testament van Catharina, dat vooral door toedoen van Menschikow vervaardigd was en waarin deze de bepaling had opgenomen, dat P. de jongste dochter van Menschikow, Maria, tot gemalin moest nemen. Menschikow werd door Dolgoruki ten val gebracht door een paleisrevolutie, welke aan de oudrussische partij de overwinning schonk en Moskou weer tot middelpunt van het rijk maakte. De jonge, door uitspattingen verzwakte czaar verloofde zich 11 Dec. 1729 met Dolgoruki’s zuster Catharina, doch overl. reeds 30 (19) Jan. 1730, waarop Anna Iwanowna den troon besteeg.
12) P. III, Feodorowitsch, keizer van Rusland (1762), als hertog van Holstein-Gottorp, Karel Peter Ulrich geheeten, geb. 21 (10) Febr. 1728 te Kiel, was de kleinzoon van Peter den Grooten, gesproten uit het huwelijk van diens dochter Anna Petrowna met hertog Karel Frederik van Holstein, en werd, daar reeds met Peter II de mannelijke stam der Romanows was uitgestorven, door zijn tante, keizerin Elizabeth tot grootvorst en troonopvolger van Rusland benoemd. Hij huwde 1 Sept. 1745 met prinses Sophia Augusta van AnhaltZerbst, die bij haar overgang tot de grieksche kerk den naam Catharina Alexejewna aannam, en besteeg, toen Elizabeth 5 Jan. 1762 overl., onder den naam P. III den troon. Kort na zijn troonsbestijging, in Mei 1762, sloot hij met Frederik II van Pruisen, dien hij bewonderde, een vrede, volgens welken hij het door de Russen veroverde koninkrijk Pruisen teruggaf en generaal Tschernytschew met 15000 man zich bij het leger van Frederik liet voegen. Peters minachting voor den russischen volksaard, zijn voorliefde voor het duitsche en zijn buitenlandsche politiek veroorzaakten een opstand, aan het hoofd waarvan zijn eigen gemalin Catharina optrad, wier eerzucht er niet tegen opzag, den om zijn bekrompenheid en drankzucht verachten gemaal van den troon te stooten. P. bevond zich op zijn lustslot, toen Catharina 7 Juli 1762 aan het hoofd der garde aanrukte; P. verzuimde zelfs te vluchten, werd door zijn kamerheer verraden, naar Peterhof en vandaar naar het landgoed Ropscha gebracht en daar 17 (6) Juli 1762 door Alexeï Orlow en diens medeplichtigen, na een mislukte poging tot vergiftiging, geworgd. Uit zijn huwelijk met Catharina was keizer Paul I gesproten.
13) P. I, koning van Servië, geb. 11 Juli (29 Juni) 1844 te Belgrado, zoon van den toenmaligen vorst van Servië, Alexander Karagjorgewitsch, verliet na diens val het land, bezocht de militaire academie te Saint-Cyr, maakte als kapitein in fr. dienst den fr.-duitschen oorlog mede, nam als een der aanvoerders van de insurgenten deel aan den bosnischen opstand van 1876, en hield zich sedert 1890 meestal te Genève op. 2 Jan. 1903 vaardigde hij een proclamatie aan het Servische volk uit, waarin geëischt werd de oprichting van een monument voor P.’s grootvader, Karagjorgej ter gelegenheid van het eeuwfeest van den servischen vrijheidsoorlog van 1804. Na den moord op koning Alexander in den nacht van 10—11 Juni 1903, riepen de samengezworenen P. tot koning uit, de skoepsjtina en de senaat bekrachtigden deze keuze (15 Juni) en zonden een deputatie uit de kamers en het leger naar Genève, om P. af te halen; 24 Juni betrad hij voor het eerst sinds 45 jaren weer den servischen grond; 21 Sept. 1904 werd hij te Belgrado gekroond en 9 Oct. te Zica gezalfd. 11 Aug. 1883 was hij gehuwd met Zorka, dochter van vorst Nicolaas van Montenegro (gek 23 Dec., overl. 16 Maart 1890); van zijn kinderen zijn nog in leven: Jelena (geb. 4 Nov. 1884), kroonprins George (geb. 8 Sept. 1887) en Alexander (geb. 16 Dec. 1888).