geb. te Amsterdam 1845, promoveerde 1872 te Leiden in de letteren, was van 1869 tot 1878 praeceptor aan het gvmnasium aldaar, van 1878 tot 1891 hoogl. aan de Universiteit te Amsterdam en van laatstgenoemd jaar af aan die te Leiden. Zijn voornaamste werken zijn: Het Middelnederlandsch ivoor denhoek, voorbereid en aangevangen met dr.
Eelco Verwijs, Vit de ges hiedenis der Nederlands he taal, Tekstcritiek van mnl. schrijvers en uitgaven v. Maerlant’s „Historie van Troyen”, . „Spieghel der Sonden”, „Seghelijn van Jerusalem” en (met prof. Joh. Franck) van „Maerlant’s Strophische Gedichten”, etc.