Gepubliceerd op 23-02-2021

Ivoor

betekenis & definitie

elpenbeen, de beenachtige zelfstandigheid der stoottanden van den mannelijken olifant en van de tanden van enkele andere groote dieren (nijlpaard, walrus, narwal). Het I. komt wit en geel voor; het witte wordt als het aan de lucht blootstaat, spoedig geel, doch in de zon weer wit.

Geel of geel geworden I. kan verder in een chloraaloplossing (zonder aanwending van zuren) of door middel van waterstof superoxyd gebleekt worden. Het I.heeft een soortelijk gewicht van 1.8 tot 1.9, is tamelijk veerkrachtig, en uitermate hard. De scheikundige bestanddeelen van het I. zjjn phosphorzure kalk (circa 60 pCt.) en beenzelfstandigheid (ongeveer 40 pCt.). Het meeste I. komt uit Afrika (per jaar omstreeks 900.000 kg.), vooral uit den Kongo, Zanzibar, Gaboen, Kameroen, Lagos, Mozambique, Kaapland en de kusten der Roode zee. Ook Azië (Ceylon, Siam, Bombay) levert ivoor. Londen en Antwerpen zijn de hoofdmarkten voor den I.-handel.

De gemiddelde prijs per kilogr. is gedaald van f 13.50 in 1889 op f 10.25 in 1899. Door verkoling van I. onder afsluiting van de lucht verkrijgt men het z.g. gebrande I. of I.-zwart. Door koken in verfstoffen kan het I. fraai en duurzaam geverfd worden. Het meeste I. wordt verwerkt tot messenheften, biljardballen, kammen, vouwbeenen, dobbelsteenen, schaakfiguren, galanteriewaren.

< >