Jacob frohschammer

betekenis & definitie

Duitsch philosoof, geb. 6 Jan. 1821 te Illkofen in Beieren, trad in den geestelijken stand, kreeg vergunning zich te München voor een academische loopbaan voor te bereiden, werd hier in 1854 hoogleeraar in de theologie, ging in 1855 naar de philosophische faculteit over, verwijderde zich meer en meer van het christendom, en werd in 1863 door den aartsbisschop van München-Freising adirinis gesuspendeerd, met verbod aan de studenten in de theologie om verder zijn voorlezingen bij te wonen; hij bleef, hoewel de r.-kath. geleerden zich wegens zijn openlijk conflict met de kerk van hem afkeerden, aan zijn meeningen vasthouden, nam een werkzaam aandeel aan den kultuurstrijd en stierf 14 Juni 1893 te Bad Kreuth. Hij schreef, behalve tal van tijdschriften, brochures en verhandelingen: Beiträge zur Kirchengeschichte (Landsh. 1850), lieber den Ursprung der menschlichen Seelen. Rechtfertigung des Generationismus (Münch. 1854), Menschenseele und Physiologie (1855), Einleitung in die Philosophie und Grundriss der Metaphysik (Münch. 1858), Ueber die Aufgabe der Naturphilosophie und ihr Verhältnis zur Naturwissenschaft (Münch. 186 L), Ueber die Freiheit der Wissenschaft (1801), Das Christentum und die moderne Naturwissenschaft (Weenen 1868, behelzende kritiek op het historisch en het dogmatisch christendom), Das Recht der eigenen Ueberzeugung (1869), Zur Würdigung der Unfehlbarkeit des Papstes und der Kirche, Die polit. Bedeutung der Unfehlbarkeit des Papstes und der Kirche, Die Unfehlbarkeit des Papstes (brochures, 1869—71), Ueber die religiösen und kirchenpolit. Fragen der Gegenwart (Elberf. 1875), Das neue Wissen und der neue Glaube (Lpz. 1873), Der Fels Petri in Rom, Der Primat Petri und des Papstes, Das Christentum Christi und das Christentum des Papstes (trilogie van brochures tegen het pausdom, 1873—76), Die Phantasie als Grundprincip des Weltprozesses (Münch. 1877), Monaden und Weltphantasie (1879), Ueber die Bedeutung der Einbildungskraft in der Philosophie Kants und Spinozas (1879), Ueber die Principien der Aristotelischen Philosophie und die Bedeutung der Phantasie in derselben (1881), lieber die Genesis der Menschheit lind deren geistige Entwickelung in Religion, Sittlichkeit und Sprache (18s3), Die Philosophie als Idealwissenschaft und System (1884), Ueber die Organisation und Kultur der menschlichen Gesellschaft (1885), Die Philosophie des Thomas von Aquino, kritisch gewürdigt (Lpz. 1889), Ueber das Mysterium Magnum des Daseins (1891), System der Philosophie im Umrisz (Münch 1892).