Gepubliceerd op 23-02-2021

Hesselink

betekenis & definitie

(Gerrit) nederl. godgeleerde, geb. 1755 te Groningen, overl. 1811; hij studeerde in zijn geboorteplaats in de wijsbegeerte en de letteren, promoveerde in 1778, ging daarop naar de kweekschool der doopsgezinden te Amsterdam, stond eenigen tijd als predikant dier gezindte te Bolsward, en aanvaardde in 1786, als opvolger van Oosterbaan, de betrekking van hoogleeraar in de godgeleerdheid aan genoemde kweekschool en kreeg in 1800, bij het vertrek van Van Swinderen, ook den leerstoel in de wijsbegeerte. Teyler’s godgeleerd genootschap bekroonde van zijn geschriften die Over hel Verband tusschen den natuurlijken, Mozaischen en Christ. godsdienst, Over de twijfelarij en hel -meesterachtig beslissen in godsdienstige zaken, en Over den invloed van het burgerlijk bestuur op den godsdienst; terwijl het Haagsche genootschap ter verdediging van den Christ. godsdienst zijn verhandeling bekroonde Over de begrippen van den schrijver aan de Hebreërs, over het hooge- ptriesterschap van Christus.

Bovendien maakte hij zich bekend door zijn Uitlegkundig Woordenboek des N. Verbonds, in 2 dln, en deed zich als grondig beoefenaar der natuurkunde kennen door zijn verhandeling over de stelling: Vloeistoffen wegen in gelijksoortige vloeistoffen en door zijn voordrachten in de maatschappij, Felix Meritis, van welke sommigen in het licht verschenen. Ook hield hij bij dit genootschap voorlezingen over ethiek en letterkunde, waarvan eenige in het „Vaderlandsch Magazijn” geplaatst zijn. Mede verscheen van hem een uitvoerige verhandeling orer dn Holland- sche dichtmaat en prosodie, toegepast op het rgthmus en metrum der Ouden.

< >