(phoenicisch: geschenk van Baal) naam van meerdere carthaagsche veldheeren:
1) Had in 265 v. Chr. het bevel over een carthaagsche vloot bij Lipara, en beproefde, hoewel tevergeefs, Messana in zijn macht te brengen. Daarna verdedigde hij Agrigentum, dat door de Romeinen aangevallen werd, 7 maanden lang, met groote bekwaamheid en trok met het overschot der bezetting op eervolle wijze af. In 260 in den zeeslag bij Mylae door Duilius, en in 259 nogmaals door Lucius Cornélius Scipio bij Sardinië overwonnen, werd hij door zijn landgenooten tot den kruisdood veroordeeld.
2) Zoon van Hamilcar, bracht het benarde Lilybaeum in het jaar 250 toevoer aan, en wist daarop gelukkig de veel machtiger vloot der Romeinen te ontwijken. Hij sneuvelde in den oorlog met de huurtroepen.
3) De oudste zoon van Hamilcar Barcas, geb. 246 v. Chr., een der grootste veldheeren en staatslieden der oudheid, vergezelde zijn vader op diens veroveringstochten naar Spanje in het jaar 237. In den vurigen negenjarigen knaap kweekte de vader reeds den onverzoenlijken haat aan tegen Rome. Door zijn schitterende eigenschappen naar lichaam en geest, vlugheid, kracht en gehardheid van lichaam, moed, beleid en scherpzinnigheid en inzonderheid door zijn koelbloedige vastberadenheid te midden der grootste gevaren, won hij weldra de toegenegenheid der krijgslieden. Na den dood van Hasdrubal, in 220, nam hij het opperbevel op zich, onderwierp Spanje tot aan den Iberus (Ebro), verschafte zich voor zijn plannen tegen Rome een krachtig, welgeoefend leger en bekwame aanvoerders en ondernam daarop het beleg van de grensvesting Saguntum aan den Ebro, welke hij na een hardnekkige verdediging innam (218). Daarna begon hij den strijd tegen Rome, in den beginne niet met volkomen toestemming van Carthago, waar Hanno’s partij hem tegenwerkte. Rome had op de inneming van Saguntum de uitlevering van H. gevorderd, en verklaarde, toen hieraan niet werd voldaan, Carthago (zie ald.) den oorlog. Met 100.000 man ging hij, nadat hij de verdediging van Spanje aan zijn broeder Hasdrubal had opgedragen, over den Ebro, trok door Spanje, over de Pyreneeën en geraakte door Gallië tot aan den voet der Alpen, waarover hij zich stout een weg baande. Met een leger dat tengevolge van voortdurende gevechten met woeste volken en van het doorstaan van ongehoorde moeilijkheden tot op 30000 man man versmolten was, bereikte hij Boven-Italië, wist door verstandige en verschoonende behandeling de daar wonende Galliërs voor zich te winnen, en versterkte door hen zijn leger. Vervolgens versloeg hij met behulp zijner voortreflijke numidische ruiterij de Romeinen aan den Ticinus, trok toen over den Padus (Po) en behaalde in de bloedige gevechten bij de Trebia, in 218, en het Trasimeensche meer, in 217, de overwinning. Het ontstelde Rome spande nu alle krachten in; een talrijk leger verschanste zich bij Cannae in Apulië, doch werd in het volgende jaar, 216, door H. verslagen en bijna geheel vernield. Rome was waarschijnlijk verloren geweest, zoo H. het terstond met doortastende voortvarenheid had aangetast. Zijn aarzelen werd zijn verderf; de Romeinen vermanden zich opnieuw, Fabius Maximus hield hem op door zijn wijs berekend talmen, Marcellus door moed en krachtigen tegenstand, hoewel bijna al de italische volken zich bij H. aansloten. Hij verspilde den günstigen tijd in het weelderige Capua, verzwakte zijn nog overige krachten in het belegeren van steden en in tallooze kleine schermutselingen, terwijl Carthago den grooten held niet naar behooren ondersteunde. Zoo trok hij gedurende eenige jaren door Beneden-Italië (215—208) en toen de hoop om van zijn broeder Hasdrubal ondersteuning te verkrijgen, door den ongelukkigen uitslag van diens poging in den slag aan den Metaurus (207) verijdeld was (zie Hasdrubal), trok hij zich in den uitersten hoek van Italië terug, totdat hij in het jaar 203, tengevolge van Scipio’s landing in Afrika naar Carthago teruggeroepen werd. Niettegenstaande hij uitmuntende verdedigingsmaatregelen nam, leed hij toch in den slag bij Zama (juister bij Naragara) in 202, waarin hij zijn geheele veldheersbekwaamheid ten toon spreidde, de nederlaag tegen P. Scipio Africanus. Met weinige ruiters ontkomen ijlde hij naar Carthago, waar hij dringend den vrede aanraadde. Nadat deze gesloten was kwam hij aan het hoofd van het binnenlandseh bestuur, en toonde nu een even groot staatsman als veldheer te zijn. Weldra kwam Carthago onder zijn leiding weder tot verademing en bloei, doch hierdoor wekte hij juist den nijd van Rome weer op, dat, aangehitst door Hannibals vijanden, de optimaten, een commissie naar Carthago zond om de tegen hem ingebrachte klachten te onderzoeken. De miskende H. moest vluchten (195) om zijn leven te redden, en vond bij Antiochus den Groote van Syrië gastvrijheid en bescherming. H. trachtte dezen vorst tot een inval in Italië te bewegen, Antiochus evenwel draalde en liet het gunstige oogenblik voorbijgaan, toen hij in het jaar 190 den oorlog begon, delfde hij het onderspit, daar hij Hannibal’s raadgevingen in den wind sloeg. De uitlevering aan de Romeinen door hen in den vrede met Antiochus bedongen, wist H. te verijdelen door zijn vlucht tot koning Prusias van Bithynië, doch door dezen aan de hem ook daar vervolgende Romeinen verraden, benam hij zich door vergift het leven, 183 v. Chr. Hij had den ouderdom van 64 jaren bereikt. Zijn veldheerstalenten, die zelfs door zijn grootsten vijand Scipio erkend werden, geven hem een eervolle plaats onder de grootste krijgshelden van alle tijden; zijn onbuigzame moed, zijn vastberadenheid, zijn scherp verstand, zijn volharding en zelfopoffering, waardoor hij de zijnen een onbeperkt vertrouwen wist in te boezemen, vergoeden eenigermate de groote, hem door zijn vijanden ten laste gelegde gebreken, onmenschelijkheid, trouweloosheid enz., die intusschen volgens anderen (Polybius) sterk overdreven zijn voorgesteld. H. bezat veel wetenschappelijke beschaving en was de grieksche taal volkomen meester, schreef zelfs daarin. Het bij het station Gebize, aan de spoorlijn van Skoetari naar Ismid getoonde „graf van H.” heeft met den beroemden Carthager niets gemeens, hoewel hij in deze streek, nabij het oude Libyssa begraven werd.