De drie kwartieren der nederl. provincie Friesland waren reeds in de 14de eeuw verdeeld in 30 grietenijen, en over elk zoodanige grietenij was met de benaming van G. een opperrechter aangesteld, die het recht uitoefende in naam van ’s lands hooge overheid, en tevens belast was met het oppertoezicht over de politie. Dit ambt was zeer aanzienlijk, en kwam in aard overeen met dat van baljuw en drost in andere provinciën.
De benaming is afkomstig van het oude greta, gerecht, en graetjen, voor het gerecht dagen of ontbieden; een G. was degene wien in een district of grietenij de hoogste rechtsmacht en de regeering was opgedragen. Van 1815 tot 1851 was G. de ambtstitel van de burgemeesters der plattelandsgemeenten in Friesland.