Gepubliceerd op 17-02-2021

Gracchus

betekenis & definitie

vermaarde oud-romeinsche familie, behoorende tot de Sempronia gens. Voornaamste leden:

1) Tiberius Sempronius G., streed in 238 v. C. in Ligurië als consul en bezette het eiland Sardinië.
2) Tib. Sempr. G., zoon van den vorige, consul in 215 v. C., sloeg de Campaners, streed tegen Hannibal en behaalde op diens veldheer Hanno eene overwinning bij Beneventum. Voor de tweede maal consul in 213, verloor hij in een hinderlaag door Mago het leven.
3) Tib. Sempr. G., volkstribuun in 187 v. C., verdedigde P. en L. Scipio, die na den syrischen oorlog aangeklaagd werden, trouwde met de dochter van den ouderen Scipio, ging in 185 als gezant naar Macedonië en bestuurde in 180 Hispanië, aan deze zijde van den Iberus, waar hij met geluk tegen de Celtiberiërs krijg voerde, in 179, talrijke steden veroverde en de rust in het land verzekerde. Na zijn terugkomst hield hij een schitterenden triomftocht. Even gelukkig streed hij tegen de Sarders, in 177. Daarna werd hij censor, in 169, en verwierf zich in dit ambt de algemeene achting. In 165 ging hij als gezant naar Azië, bezocht aldaar verschillende vorsten, alsmede Rhodus. Van de 12 kinderen, die zijn echtgenoote, Cornelia, dochter van Scipio, hem schonk, verloor zij er 9; zij gaf aan de overigen een uitstekende opvoeding, zoodat de naam van de moeder der Gracchen te Rome zeer in eere was, waartoe hare echt romeinsche denkwijze en haar mannelijk karakter niet weinig bijdroegen. Ook het ongelukkig lot harer beide zonen verdroeg zij in hare afzondering met edele standvastigheid. Aan den dood van haren schoonzoon, den jongen Scipio, die aan de zijde der optimaten stond, zou zij niet vreemd geweest zijn. Gracchus zelf was eveneens een zeer beschaafd man en ervaren in de grieksche taal. Zijn zoon
4) Tib. Sempr. G., was door zijne moeder voortreffelijk opgevoed, diende in 146 onder zijn zwager, Scipio, in Afrika, sloot in 137 met de Numantijnen, in naam van den consul Mancinus, het schandelijk verdrag, dat de senaat verwierp, en werd in 133 volkstribuun. Na het zien van de woeste, onbebouwde landen en den hulpeloozen toestand der arme landlieden in Etrurië, vormde hij het plan van een wet over eene nieuwe akkerverdeeling (zie ook Agrarische wetten), die hij, na zijn ambtgenoot Octavius afgezet te hebben, ook doordreef, doch daarbij een der grondzuilen van Rome’s regeeringsvorm, de onschendbaarheid der tribunen, verbrak. Hij volhardde echter in zijn pogen om het ongelukkig lot van het volk te verbeteren, drong op de verdeeling van de rijke erfenis van Attalus onder de arme burgers aan en zocht de macht van den senaat te kortwieken. Dit had ten gevolge, dat de optimaten en hunne aanhangers onder de tribunen zich openlijk tegen G. verzetten, toen hij tegen de gewoonte, na afloop van zijn tribunaat, opnieuw daarnaar dong. Op den dag der verkiezing kwamen slechts weinigen uit het volk op, en ook de verschuiving daarvan op den volgenden dag beloofde geen betere uitkomst. G. verscheen, door zijn aanhang vergezeld, men werd met de tegenpartij handgemeen, aan den in de nabijheid vergaderden senaat werd het dwaze bericht gebracht, dat G. naar het koningschap streefde, waarop de pontifex Scipio Nasica in blinde drift, door den senaat vergezeld, door het volk met verbazing aangestaard en doorgelaten, naar het Kapitool trok, waar de aanhangers van G. verzameld waren; velen hunner namen terstond de vlucht, de anderen werden gedeeltelijk met de stukken der banken doodgeslagen, G. zelf viel voor de deuren des tempels, onder de handen van Scipio zelven. In den volgenden nacht werd het lijk van den onbaatzuchtigen volksvriend in den Tiber geworpen.
5) Gajus Sempr. G., broeder van den vorige, was 9 jaren jonger. Hij overtrof zijn broeder in geest en welsprekendheid, was even vurig en vastberaden, maar minder belangeloos. In 133 werd hij tot drieman voor de akkerverdeeling gekozen, insgelijks in de volgende jaren. Hoewel zwager van den jongen Scipio, onder wien hij voor Numantia gediend had, genoot hij diens vriendschap niet. Het eerst verwierf hij zich de gunst des volks gedurende zijn quaestorschap in Sardinië, en hoewel de senaat hem nog gaarne van de hand had gehouden, keerde hij, na den afloop van dat ambt, naar Rome terug. In 123 v. C. werd hij volkstribuun en drukte als zoodanig geheel en al de voetstappen zijns broeders; hij hernieuwde diens wetsvoorstellen, deed de rechtspleging van den senaat op de ridders overgaan en bracht menigen nuttigen maatregel tot stand, inzonderheid in het bouwwezen, en won daardoor nog grooteren aanhang. Toen hij eindelijk aan de italische bondgenooten het stemrecht te Rome zocht te verschaffen, trad de verbitterde senaat tegen hem op en wist, door middel van M. Livius Drusus, een zijner medetribunen, het volk door fraaie beloften van hem afkeerig te maken. Toen nu in 121 v. C., na 2 jaren tribuun geweest te zijn, G. niet weder verkozen werd, stelde een der nieuwe tribunen voor, al de wetten van G. af te schaffen. Hierover zou op het Kapitool gestemd worden, doch het kwam niet zoover. Toen den volgenden dag de senaat en de ridderstand zich gewapend op den Aventinus verzameld hadden, met den consul Opimius aan ’t hoofd, begaf G. zich derwaarts, om met den senaat te onderhandelen. Doch hier werd hij met zijne vrienden gewelddadigerwijze aangevallen en verslagen, waarop hij naar het heilige woud van Furina de wijk nam, en om niet in de handen zijner vijanden te vallen, zich door een zijner slaven om ’t leven liet brengen. Nog aan zijn lijk koelden zijne vijanden hunne woede. Zijne zuster
6) Sempronia lag onder verdenking van de hand gehad te hebben in den moord van haren •echtgenoot, den jongen Scipio.-

< >