de wijze, waarop het staatsgezag wordt uitgeoefend. Men kan de regeeringsvormen in het algemeen verdeelen in monarchale en republikeinsche.
De monarchale R. is die, waarbij het opperste staatsgezag in handen van één persoon is, koning, keizer, enz.; die persoon kan zijn aangewezen of door het erfrecht, of telkens door keuze van de bevolking of een deel ervan tot den troon geroepen worden. De monarchie is verder óf absoluut óf constitutioneel. Bij de absolute monarchie is de vorst volkomen alleenheerscher; bij de constitutioneele, vroeger ook wel beperkte monarchie genoemd, zijn de rechten van vorst en volk wederkeerig geregeld, hetzij door een geschreven grondwet, hetzij door een gewoonterecht, dat zich in den loop der tijden ontwikkelde. Republikeinsche R. is de zoodanige, waarin het staatsgezag bij meerdere personen berust; al wordt ook de opperste leiding in vele republieken aan één persoon voor een zekeren tijd opgedragen, zoo oefent deze toch de macht slechts uit in naam des volks. Republieken kunnen zijn of aristocratisch, wanneer de deelname aan het staatsgezag slechts voor het aanzienlijkste gedeelte der bevolking openstaat (oligarchie), of democratisch, d. i. de uitoefening van het staatsgezag staat voor de geheele bevolking open. Is er geen bepaling, waardoor zij, die niets bezitten, zijn uitgesloten, dan is zulk een R. een ochlocratie. Regeeringsvormen, waarin van de hier opgenoemde vormen elementen met elkander verbonden voorkomen, gelijk het geval is in de meeste constitutioneele monarchieën, noemt men gemengde.