Gepubliceerd op 17-02-2021

Gouverneur-generaal

betekenis & definitie

algemeen gouverneur, ambtstitel van het hoofd van het centraal-bestuur in Ned. Oost-Indië, die in naam des konings (der koningin) de regeering uitoefent over de koloniën en bezittingen van Nederland in Azië, op den voet en onder de bepalingen van het regeeringsreglement.

Overeenkomstig dit reglement wordt de regeering over Ned. Oost-Indië uitgeoefend door den G., die door den koning wordt benoemd en ontslagen. De koning kan aan den G. toevoegen een luitenant-gouverneur-generaal, om zoodanig werkzaam te zijn als door den koning of den G. wordt bepaald, en om laatstgenoemde voorloopig op te volgen. De G. is de vertegenwoordiger des konings en met opzicht tot de uitoefening zijner waardigheid aan den koning verantwoordelijk. Wegens begane ambtsmis.drijven kan hij zoowel op last des konings als van de Staten-generaal worden vervolgd (artt. 37, 38 en 39 regeeringsreglement, en wet van 22 April 1855, staatsbl. no. 33). De G. heeft het algemeen bestuur van ’s lands geldmiddelen en eigendommen in Ned.-Indië.

Hij is opperbevelhebber van de in Ned.-Indië aanwezige land- en zeemacht, behoudens de administr. betrekkingen der laatste tot het dep. v^n,fpaarine in Nederland. Hij heeft het oppertoezicht op de verschillende takken van algem. bestuur. Hig stelt algemeene verordeningen vast omtrent alle onderwerpen, waarvan de regeling niet bij de wet of kon. besluit is geschied of moet geschieden, en kan in dringende omstandigheden, met inachtneming van de bepalingen van het regeeringsreglement en van ’s konings bevelen, onder nadere bekrachtiging van de wet of goedkeuring van den koning, ook overgaan tot regeling van laatstgenoemde onderwerpen, alsmede tot het schorsen of geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van wetten en kon. besluiten. De algemeene verordeningen, vastgesteld hetzij door de wetgevende macht in Nederland (wetten), hetzij door den koning alleen (kon. besluiten), hetzij door den G. (ordonnantiën), worden door den G. afgekondigd en door den algemeenen secretaris of een der secretarissen van het gouvernement gewaarmerkt. Die afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het staatsblad van Ned.-Indië. De G. verklaart oorlog en sluit vredes- en andere verdragen met indische vorsten en volken.

Behoudens de uitzonderingen bij het regeeringsreglement bepaald, benoemt, bevordert en ontslaat hij de burgerlijke en militaire ambtenaren, en regelt, voor zoover dit niet door den koning is geschied, hunne inkomsten en pensioenen, met inachtneming der hieromtrent vastgestelde bijzondere wetten en bepalingen. Hij beslist de geschillen over bevoegdheid tusschen de rechterlijke en administratieve macht, alsmede die tusschen de rechtbanken en de inlandsche priesters en hoofden en ook tusschen den burgerlijken en militairen rechter. Op Java is zijn verlof noodig tot het instellen van burgerlijke rechtsvorderingen en van vervolgingen tot straf tegen inlandsche vorsten en hoofden van hoogen rang. Nergens waar in naam des konings wordt recht gesproken kan een doodvonnis worden ten uitvoer gelegd zonder zijne machtiging, het geval van den verklaarden staat van oorlog of beleg uitgezonderd. Hij heeft het recht van gratie, amnestie, abolitie en dispensatie naar eenige voorschriften, bij het regeeringsreglement vastgesteld. De bescherming van de inlandsche bevolking is een zijner gewichtigste plichten.

Hij zorgt dat geenerlei afstand van grond inbreuk make op hare rechten. Hij handelt omtrent de gouvernementscultures overeenkomstig de voorschriften van het regeeringsreglement en zorgt voor de uitvoering der algemeene verordeningen. Personen, niet in Ned.-Indië geboren en gevaarlijk voor de openbare rust en orde, kan hij, in overeenstemming met den raad van Indië, en onder zekere voorwaarden, uit Ned.-Indië of een gedeelte daarvan verwijderen. Aan personen, in Ned.-Indië geboren, kan hij, mede in overeenstemming met den Raad van Indië, in het belang der openbare rust en orde, een bepaalde plaats in Ned.-Indië tot verblijf aanwijzen of het verblijf in bepaalde gedeelten van Ned.-Indië ontzeggen. Hij zorgt, dat aan nuttige bedrijven geen noodelooze belemmeringen in den weg gelegd worden of blijven en waakt voor de handhaving van *s rijks eigendomsrechten. Het openbaar onderwijs is een voorwerp van zijn aanhoudende zorg, en hij waakt dat alle godsdienstige gezindten zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen.

In gewichtige gevallen moet hij den koning onmiddellijk kennis geven van zijn handelingen. Hij mag zijn waardigheid niet nederleggen noch Ned.-Indië verlaten zonder machtiging des konings. Ieder die zich in Ned.-Indië bevindt is verplicht den G. te erkennen als des konings vertegenwoordiger, en hem als zoodanig te eerbiedigen en te gehoorzamen. De G. moet Nederlander zijn en den ouderdom van 30 jaren vervuld hebben. Alvorens zijn betrekking te aanvaarden legt de G. in handen van den koning of op *s konings machtiging, in een vergadering, samengesteld overeenkomstig art. 15 van het regeeringsreglement, een eed (verklaring en belofte) af, waarvan het formulier is voorgeschreven bij art. 5 van het regeeringsreglement en luidt als volgt: „Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot gouverneur-generaal over Nederlandsch-Indië benoemd te worden, directelijk of indireetelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. Ik zweer (beloof) dat ik, om in iets in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.

Ik zweer (beloof) dat ik den koning gehoorzaam en getrouw zal zijn. Ik zweer (beloof) dat ik de welvaart van Nederlandsch-Indië naar mijn vermogen bevorderen zal. Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de grondwet; dat ik het reglement op het beleid van en alle andere; voor Nederlandsch-Indië geldende verordeningen, steeds zal onderhouden en doen onderhouden, en dat ik mij in alles zal gedragen zooals een braaf en eerlijk gouverneur-generaal betaamt.” De G. kan het voorzitterschap van den Raad van Ned.-Indië bekleeden, zoo dikwijls hij dit noodig oordeelt, of dit opdragen aan den luit.-gouv.-gen. Beiden hebben alleen een raadgevende stem. Bloedverwantschap of zwagerschap, tot den vierden graad ingesloten, mag niet bestaan tusschen den G., den luit.-gouv.-gen. en den vice-president of de leden van den Raad van Ned.-Indië, noch tusschen den G. en de secretarissen van het gouvernement. Zoo hij na zijn benoeming in den verboden graad van zwagerschap geraakt, kan hij zijn bediening niet behouden zonder vergunning van den koning.

De G. vraagt het advies van den Raad van Ned.-Indië over alle zaken van algemeen of bijzonder belang, waar hij dit noodig oordeelt. De G. houdt de op hoog gezag ingevoerde cultures, zooveel doenlijk, in stand en zorgt in overeenstemming met de bevelen des konings:1. dat die cultures niet in den weg staan aan de teelt van genoegzame voedingsmiddelen,
2. dat, voor zoover die cultures plaats hebben op gronden, door de inlandsche bevolking voor eigen gebruik ontgonnen, de beschikking over die gronden geschiede met billijkheid en met eerbiediging van bestaande rechten en gebruiken;
3. dat bij de verdeeling van den arbeid dezelfde regelen worden in acht genomen;
4. dat de belooning der betrokken inlanders, met vermijding van schadelijke opdrijving, zoodanig zij, dat de gouvernements-cultures hun, bij gelijken arbeid, ten minste gelijke voordeelen opleveren als de vrije teelt;
5. dat zooveel doenlijk opgeheven worden de bezwaren, die, na een opzettelijk onderzoek, mochten bevonden worden ten aanzien van die cultures te bestaan, en
6. dat alzoo worde voorbereid een regeling, steunende op vrijwillige overeenkomsten met de betrokken gemeenten en personen, als overgang tot een toestand waarbij de tusschenkomst des bestuurs zal kunnen worden ontbeerd.

In het verslag, bedoeld bij het eerste lid van art. 60 der grondwet (koloniaal verslag), wordt jaarlijks opgave gedaan van de maatregelen, door den G., naar aanleiding van dit voorschrift, genomen. De G. zorgt, dat in Ned.-Indië geen belastingen worden geheven dan die bij algemeene verordeningen zijn bepaald, verder dat overal, waar de landrente geheven wordt, volgens den gemeentelijken of dorps-aanslag, daarmede voorloopig wordt voortgegaan; voorts dat geenerlei afstand van grond inbreuk make op de rechten der inlandsche bevolking.

De G. houdt gewoonlijk zijn verblijf te Buitenzorg; in zijn huisvesting aldaar wordt op ’s lands kosten voorzien; verder staat te Tjipanas een landhuis en te Batavia het hotel te Rijswijk tot zijn beschikking; reizen op Java kan hij op eigen gezag ondernemen, voor een bezoek aan de buitenbezittingen behoeft hij machtiging van den koning; in zijn bestuur is hij gebonden aan de bepalingen van het regeeringsreglement en aan de bevelen en aanwijzingen hem door den koning of den minister van koloniën gegeven, waaronder de geheime instructie de voornaamste is; hij is ten opzichte van de uitoefening zijner waardigheid verantwoordelijk aan den koning; hij is de eenige koloniale ambtenaar die een eed van trouw aan de grondwet moet afleggen; voor het plegen van niet-politieke misdrijven en overtredingen is hij onderworpen aan de gewone strafwet; zijn politieke strafrechtelijke verantwoordelijkheid is omschreven in de artt* 37 en 38 van het regeeringsreglement, luidende: art. 37: De gouverneur-generaal is, met opzicht tot de uitoefening van zijne waardigheid, verantwoordelijk aan den koning, onverminderd het recht tot vervolging, bij art. 159* der grondwet aan de Tweede kamer der Staten-generaal toegekend;

art. 38: De gouverneur-generaal is strafbaar:

a. wanneer hij uitvoering geeft of doet geven:
1. aan koninklijke besluiten of beschikkingen, niet voorzien van de vereischte mede-onderteekening van een der hoofden van de ministerieele departementen;
2. aan koninklijke besluiten of beschikkingen, waarvan hem de uitvoering niet is opgedragen door den minister van koloniën;
b. wanneer hij opzettelijk nalaat of grovelijk verzuimt uitvoering te geven of te doen geven aan voorschriften van dit reglement en van andere voor Nederlandsch-Indië verbindende wetten en verordeningen, alsmede aan koninklijke besluiten of beschikkingen en aan gesloten verdragen, voor zoover die uitvoering door den minister van koloniën aan hem is opgedragen;
c. wanneer hij beschikkingen neemt of bevelen geeft, waardoor hij wist of weten moest, dat bepalingen van dit reglement, van andere voor Nederlandsch-Indië verbindende wetten of algemeene verordeningen, of van gesloten verdragen, worden geschonden.

Dewijl echter art. 39 van het regeeringsreglement (luidende: De straffen bij de wet, regelende de verantwoordelijkheid van de hoofden der ministerieele departementen, tegen de daarbij omschreven misdrijven bedreigd, zijn toepasselijk op den gouverneur-generaal, in de gevallen bij het voorgaande artikel vermeld) naar straffen verwijst, die sedert de invoering van het nieuwe strafwetboek voor Nederland vervallen zijn, worden in die wet thans geen straffen meer bedreigd tegen de in artt. 37 en 38 genoemde strafbare feiten. Privaatrechtelijk is de G. verantwoordelijk gelijk ieder ander. De G. en de luit.-gouv.-gen. staan (volgens reg.-regl. art. 101) wegens misdrijven of overtredingen in Nederland terecht; wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad der Nederlanden; wegens andere misdrijven of overtredingen ter plaatse, waar de zetel der regeering in Nederland is gevestigd, voor den rechter, die, naar de Nederlandsche wetgeving, bevoegd is over het onderwerp te oordeelen. Wanneer ziekte of afwezigheid van den G. een voorziening noodzakelijk maakt, kan hij het dagelijksch beleid der zaken tijdelijk opdragen aan den luit.gouv.-gen.; bij ontstentenis van dezen, aan den vice-president van den Raad van Ned.Indië, en deze niet aanwezend zijnde, aan het oudste lid in benoeming van dezen Raad, een en ander op zoodanigen voet als de G. zal noodig oordeelen. Art. 15 van het reg.-regl. bepaalt: Wanneer de waardigheid van G. openvalt en de benoeming van den voorloopigen of definitieven opvolger niet geschied, of in Ned.-Indië niet bekend is, gelijk mede wanneer de benoemde in de dadelijke aanvaarding wordt verhinderd, treedt de door den koning benoemde vice-president van den Raad van Ned.Indië op als waarnemend G. Wanneer in dit geval geen door den koning benoemden vicepresident aanwezig is, wordt aan een der leden van den Raad de tijdelijke waarneming der waardigheid van G. opgedragen in eene vergadering, waartoe worden samengeroepen: de ter plaatse aanwezige leden van den Raad; de bevelhebber der zeemacht; de bevelhebber der landmacht; de president van het Hooggerechtshof; de procureur-generaal bij het Hooggerechtshof; de directeuren der departementen van algemeen bestuur en de president der algemeene Rekenkamer.

De vergadering wordt binnen tweemaal vierentwintig uren bijeengeroepen en voorgezeten door den oudste in benoeming van de aanwezige leden van den Raad. De voorzitter en de leden der vergadering leggen den eed (belofte) af: ,,dat zij hunne stem zullen uitbrengen op het lid van den Raad van Nederlandsch-Indië, dien zij in gemoede het meest geschikt achten voor de tijdelijke waarneming der waardigheid van gouverneur-generaal”. De algemeene secretaris en de secretarissen van het gouvernement wonen de vergadering bij. Een hunner voert de pen, de overigen zijn stemopnemers. De benoeming geschiedt bij volstrekte meerderheid van stemmen, door middel van ongeteekende stembriefjes. De stembriefjes worden, na door de medestemmenden in een bus te zijn gestoken, door de stemopnemers overluid voorgelezen.

Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden, tot bepaling der meerderheid, afgetrokken van het getal der aanwezige leden der vergadering. Wanneer bij de eerste stemming geen volstrekte meerderheid is verkregen, wordt tot eene tweede vrije stemming overgegaan. Indien ook bij deze stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft er eene derde stemming plaats over de twee personen, die bij de tweede de meeste stemmen op zich vereenigd hebben. Deze onthouden zich van verdere deelneming aan de stemming. Wanneer bij de tweede stemming meer dan twee personen een gelijk aantal stemmen op zich vereenigen, wordt door voorafgaande stemming beslist, wie hunner niet zullen behooren tot het bij de vorige alinea bedoelde tweetal. Bij het staken der stemmen is de oudste in benoeming de verkozene.

Na den afloop der werkzaamheden worden de stembriefjes in tegenwoordigheid der leden verbrand. Deze bepalingen zijn ook toepasselijk op het geval dat de vice-president niet in staat is de waardigheid van G. dadelijk te aanvaarden; zoodra de verhindering ophoudt treedt hij van rechtswege op als waarnemend G. Wanneer er vermoeden bestaat dat de G. door krankzinnigheid buiten staat is zijne waardigheid te blijven uitoefenen, belegt degene die hem zou moeten vervangen, of, als deze niet bekend of afwezend is, de oudste in benoeming der aanwezige leden van den Raad van Ned.-Indië, eene vergadering van dien Raad, ten einde te onderzoeken, of er gronden aanwezig zijn, om het bestaande vermoeden als juist aan te nemen. Bevestigt dit nader onderzoek het bestaande vermoeden, dan wordt een vergadering belegd, als boven omschreven. Die vergadering roept als getuigen voor zich degenen, die over de zaak licht kunnen verspreiden, en beslist vervolgens bij meerderheid van stemmen of er redenen zijn om den G., onder ’s konings goedkeuring, te ontheffen van de uitoefening zijner waardigheid. Wanneer de vergadering tot de ontheffing besluit, is de G., uit kracht dier verklaring, van de uitoefening zijner waardigheid ontheven en wordt, naarmate der omstandigheden, in de voorloopige vervulling voorzien.

De waardigheid van G. werd ingesteld op 27 Nov. 1609, met het oogmerk eenheid in het bestuur van Ned.-Indië te verkrijgen. Sinds waren G. (zie deze onderwerpen):

Pieter Both 1610—1614 Gerrit Reijnst 1614—1615 Laurens Reaal 1615—1619 Jan Pietersz. Coen 1619—1623 Pieter Carpentier 1623—1627 Jan Pietersz. Coen 1627—1629 Jacques Specx 1629—1632 Hendrik Brouwer 1632—1636 Antonie van Diemen 1636—1645 Cornelis van der Lijn 1645—1650 Carel Reiniersz. 1650—1653 Joan Maetsuyker 1653—1678 Rijklof van Goens 1678—1681 Cornelis Jansz. Speelman 1681—1684 Johannes Camphuijs 1684—1691 Willem van Outhoorn 1691—1704 Joan van Hoorn 1704—1709 Abraham van Riebeeck 1709—1713 Christoffel van Swol 1713—1718 Hendrik Zwaardecroon 1718—1725 Mattheus de Haan 1725—1729 Diederik Durven 1729—1732 Dirk van Cloon 1732—1735 Abraham Patras 1735—1737 Adriaan Valckenier 1737—1741 Johannes Thedens 1741—1743 Gustaaf Willem baron van Imhoff 1743—1750 Jacob Mossel 1750—1761 Petrus Albertus van der Parra 1761—1775 Jeremias van Riemsdijk 1775—1777 Reinier de Klerk 1777—1780 Willem Arnold Alting 1780—1796 Pieter Gerardus van Overstraten 1796—1801 Johannes Sieberg 1801—1804 Albertus Henricus Wiese 1804—1808 Herman Willem Daendels 1808—1811 Jan Willem Janssens 1811 Lord Minto 1811 Thomas Stamfort Raffles (luit.-gouv.) 1811—1816 John Fendal (luit.-gouv.) 1816 Godert A. G. Ph. baron van der Capellen 1819—1826 Hendrik Merkus de Koek (luit.gouv.-gen.) 1826—1830 Johannes graaf van den Bosch 1830—1833 Jean Chrétien Baud (waarn.) 1833—1836 Dominique Jacques de Eerens 1836—1840 Carel Sirardus Willem graaf van Hogendorp (waarn.) 1840—1841 Pieter Merkus (waarn.) 1841—1843 Pieter Merkus 1843—1844 Joan Cornelis Reijnst (waarn.) 1844—1845 Jan Jacob Rochussen 1845—1851 George Isaac Bruce (overl. voor zijn vertrek).

Albertus Jacob Duymaer v. Twist 1851—1856 Charles Ferd. Pahud 1856—1861 Arij Prins (waarn.) 1861 Ludolf Anne Jan Wilt baron Sloet van de Beele 1861—1866 Arij Prins (waarn.) 1866 Pieter Mijer 1866—1872 James Loudon 1872—1875 Johan Willem van Lansberge 1875—1881 Frederik s’ Jacob 1881—1884 Otto van Rees 1884—1888 Corn. Pijnacker Hordijk 1888—1893 Carel H. A. van der Wijck 1893—1899 Willem Rooseboora 1899—