Apus, vogelgeslacht van de groep der Snorvogels, Strisores, familie der Langvleugeligen, Macropterigidae. De gierzwaluwen, door sommigen tot een afzonderlijke familie (Cypselidae) vereenigd, hebben buitengewoon lange, tot over den staart reikende vleugels, met tien groote slagpennen, van welke in den regel de beide eerste de langste zijn; de dekveeren bedekken de kleine slagpennen nagenoeg geheel; hun tot loopen volkomen ongeschikte pootjes hebben vier gescheiden teenen met scherpe klauwen; de drie voorteenen zijn van gelijke lengte en bestaan elk uit drie leden, iets wat bij andere vogels nimmer voorkomt; meestal kan de binnenste der drie voorteenen zoowel naar achteren als naar voren worden gedraaid; bij enkelen kan de duim ook naar voren worden gericht; door deze inrichting der voeten zijn de gierzwaluwen in staat zich aan steile oppervlakten (muren, rotsen) vast te klemmen.
De staart is bij sommigen gevorkt, bij anderen niet. De bekendste soort, Apus apus, Hirundo apus, Cypselus apus, Cypselus murarius, ook steenen torenzwaluw, haker, steenkrijter, steenzwaluw en in Friesland toerswel geheeten, is in Nederland een zomervogel (Mei—Aug.). Het vaderland dezer soort, de eenige hier te lande voorkomende G., strekt zich uit over geheel Europa en zuidelijk Siberië. Een tweede europeesche soort, Apus melba, is tot het zuiden beperkt; andere soorten bewonen Noord- en Zuid-Amerika. De G. met een weinig of niet gevorkten staart worden wel tot een eigen geslacht, Collocallia, gebracht, wier soorten op Java en de naburige eilanden leven en de z.g. eetbare vogelnestjes bouwen, die, wanneer zij zuiver zijn, alleen uit het verharde speeksel van den vogel bestaan; deze nestjes, die een schelpvormige gedaante hebben, worden gebouwd tegen de wanden van rotsen. Een derde geslacht, Dendrochelidon (zie ald.), mede op de Soenda-eilanden inheemsch, bouwt dergelijke nestjes.